Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:118

Zaaknummer

19-078/DB/OB

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  8 juli 2019

in de zaak 19-078/DB/OB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 15 april 2019 op de klacht van:

 

klager

 

 

over:

 

verweerster

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 8 augustus 2018  heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail d.d. 12 februari 2019 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 15 april 2019 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht op grond van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op  15 april 2019 verzonden aan klager.

1.4      Bij e-mail d.d. 6 mei 2019, door de raad ontvangen op 7 mei 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 juni 2019. Klager en verweerster zijn verschenen.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klager en de nagekomen brief van klager met bijlagen d.d. 16 mei 2019.

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)         haar onafhankelijkheid (schijn van partijdigheid) in gevaar heeft gebracht en de belangen van klager niet evenwichtig heeft behartigd;

b)         haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door ongeoorloofd met de wederpartij te spreken en door schending van de vertrouwelijkheid van het emailverkeer;

c)         niet voortvarend en niet doelmatig genoeg heeft gehandeld en klager onnodig op kosten heeft gejaagd;

d)         ongepaste en onnodig grievende uitlatingen over klager heeft gedaan;

e)         de zaak van klager niet zorgvuldig en voortvarend heeft behandeld en geen oog heeft gehad voor de kwetsbare positie van klager waardoor ook de belangen van de kinderen in gevaar zijn gekomen;

f)          handelingen tegen de kennelijke wil van klager heeft verricht, contact met de wederpartij heeft gelegd zonder toestemming van klager en stelselmatig heeft geweigerd met klager in overleg te treden;

g)         verzuimd heeft klager op de hoogte te houden van belangrijke feiten;

h)        onwaarheden heeft geuit in haar verweer op de klacht.

 

3.2   De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

De voorzitter heeft in haar oordeel geen althans onvoldoende acht geslagen op de argumenten en bewijsstukken die klager ter onderbouwing van de klachtonderdelen naar voren heeft gebracht, namelijk: de informatie die klager op 28 februari 2019 aan de raad heeft toegestuurd, te weten: het op 1 september 2018 door klager aan de deken toegestuurde bericht en het bericht van klager aan de deken d.d. 18 februari 2019, de bewijsstukken die klager aanleverde ter onderbouwing van zijn klacht dat verweerster onwaarheden heeft verteld en de door klager aangevoerde feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat verweerster zonder toestemming van klager inhoudelijk met (de advocaat van) de wederpartij heeft gecommuniceerd. De voorzitter heeft voorts geen oordeel gegeven over een aantal klachtonderdelen: het frauduleuze PGB advies, het feit dat klager als betalende klant recht en belang had om geïnformeerd te zijn over het feit dat verweerster contacten met derden onderhield zodat klager op basis van die informatie een geïnformeerde keuze had kunnen maken om het mediation-traject zonder volledige kosten te staken en het feit dat verweerster vaker onheus handelt, hetgeen volgt uit de klacht van mevrouw Van D en het politieonderzoek.

 

 

 

4 BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat, indien een advocaat optreedt in de hoedanigheid van mediator, slechts sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, indien de advocaat zich in die hoedanigheid van mediator zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De raad oordeelt dat alle door klager overgelegde stukken deel uitmaken van het dossier en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de voorzitter op een of meerdere stukken geen acht heeft geslagen. Dat stukken niet op de inventarislijst staan vermeld betekent niet dat de voorzitter die stukken niet bij de beoordeling heeft betrokken. Verweerster heeft betwist dat zij  zonder toestemming van klager inhoudelijk met (de advocaat van) de wederpartij heeft gecommuniceerd, terwijl dit uit de overgelegde stukken niet is gebleken, zodat de raad dit verweten handelen niet kan vaststellen. De raad stelt op basis van de overgelegde stukken vast dat het verstrekken van een onjuist PGB-advies geen deel uitmaakte van de door klager bij de deken ingediende klacht, zodat de voorzitter hierover terecht geen oordeel heeft gegeven. Naar het oordeel van de raad heeft klager geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie leiden dat verweerster uit eigen beweging melding had moeten maken van de door klager bedoelde contacten. Dat verweerster vaker onheus zou handelen, hetgeen zou blijken uit een klacht van mevrouw Van D en een politieonderzoek, maakte tot slot geen deel uit van de door de deken onderzochte klacht, zodat de voorzitter op dit punt ook geen oordeel behoefde te geven.

4.2      De voorzitter heeft kortom naar het oordeel van de raad de juiste beoordelingscriteria gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

 

 

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en L.W.M. Caudri leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2019

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter