Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:116

Zaaknummer

18-801/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  8 juli 2019

in de zaak 18-801/DB/ZWB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 7 december 2018 op de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail d.d. 7 november 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail d.d. 12 oktober 2018 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 7 december 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht op grond van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op  7 december 2019 verzonden aan klager.

1.4      Bij e-mail d.d. 13 december 2018 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 juni 2019. Klager en verweerder zijn verschenen.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klager en de nagekomen brieven met bijlagen d.d. 22 en 23 mei 2019. Ofschoon deze laatste stukken buiten de geldende termijn zijn ontvangen door de raad, heeft de raad, nadat verweerder desgevraagd heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen toevoeging van de stukken aan het dossier, beslist dat de stukken worden toegevoegd aan het dossier.

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    niet heeft gereageerd op klagers verzoek tot nakoming van het vonnis, althans geen redelijke voorstellen heeft gedaan om tot afspraken te komen;

2.    klager tijdens het kort geding tot opheffing van het beslag heeft uitgemaakt voor leugenaar;

3.    zich in de procedure onwetend heeft opgesteld, waardoor de nakoming van het vonnis nodeloos werd vertraagd;

4.    de rechter heeft misleid c.q. de rechter feiten heeft voorgehouden waarvan hij wist dat die onjuist waren;

5.    hij heeft geprobeerd de rechter te beïnvloeden en/of geen eerbied heeft getoond voor een rechterlijk vonnis.

 

3.2   De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

       1.         Ten aanzien van klachtonderdeel 1 heeft de voorzitter ten onrechte geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat (na afwijzing door klager van het door verweerder geformuleerde voorstel) de cliënt van verweerder geen voorstel meer wilde doen.

       2.         Ten aanzien van klachtonderdelen 2, 3, 4 en 5 heeft de voorzitter ten onrechte geoordeeld dat verweerder mocht afgaan op de juistheid van de door zijn cliënt aan hem verstrekte informatie.

       3.         Ten aanzien van klachtonderdelen 2, 3, 4 en 5 heeft de voorzitter ten onrechte geoordeeld dat niet is gebleken dat de procedure door toedoen van verweerder onnodig is vertraagd.

       4.         Ten onrechte heeft de voorzitter in de beslissing niet alle klachten behandeld.

        

 

4 BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. De raad is voorts met de voorzitter van oordeel dat hetgeen klager bij de deken naar voren heeft gebracht niet kan leiden tot de conclusie dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid, heeft overschreden. De voorzitter heeft kortom naar het oordeel van de raad de juiste beoordelingscriteria gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2      Klager heeft in verzet naar voren gebracht dat de voorzitter niet alle klachten van klager zou hebben beoordeeld. De raad stelt vast dat klager, ook desgevraagd ter zitting, echter niet heeft concreet gemaakt welke klachtonderdelen de voorzitter niet heeft beoordeeld.

4.3      De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

 

 

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en L.W.M. Caudri leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2019

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter