Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:113

Zaaknummer

19-242/DB/LI

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door rauwelijks jegens klager een gerechtelijke procedure op te starten. Aldus heeft verweerder de belangen van klager en de kinderen van klager en de vrouw veronachtzaamd. Berisping. Proceskostenveroordeling

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  8 juli  2019

in de zaak 19-242/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                        klager

                       

                                                tegen:

 

                        verweerder

 

                       

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail d.d. 4 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 15 april 2019 met kenmerk nr. K19-006 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 mei 2019. Verschenen zijn klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Verweerder is de advocaat van de ex-echtgenote (hierna: “de vrouw”) van klager en van de zoon van klager en de vrouw. In 2011 is de echtscheiding tussen klager en de vrouw uitgesproken en ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Klager en de vrouw hebben een meerderjarige zoon en een minderjarige dochter.

2.3     De vrouw en de zoon hebben zich in mei 2018 tot verweerder gewend voor rechtsbijstand in verband met de door hen gewenste door klager te betalen kinderalimentatie en bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud.

2.4     Op 22 oktober 2018 heeft verweerder namens de vrouw en de zoon een “verzoekschrift kinderalimentatie en vaststelling bijdrage kosten van studie en levensonderhoud tevens wijziging hoofdverblijf” bij de rechtbank ingediend. Aan het verzoek heeft verweerder – onder meer – ten grondslag gelegd dat sprake was van een wijziging van omstandigheden, omdat de kinderen sinds juli 2018 niet meer op basis van de vastgestelde co-ouderschapsregeling bij klager en de vrouw verbleven, doch nog enkel bij de vrouw.  

2.5     Op 16 november 2018 heeft klagers advocaat een verweerschrift bij de rechtbank ingediend.

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

         

                                    rauwelijks de procedure heeft opgestart.

 

 

                          4        VERWEER

                          4.1     De klacht is ongegrond. Verweerder is in mei 2018 door de vrouw benaderd en heeft haar toen geadviseerd om eerst het gesprek met klager aan te gaan, maar dit had niet het gewenste resultaat. Het lag niet meer in de lijn der verwachting dat er nog een regeling tot stand zou komen.  Er was al sinds augustus 2016 sprake van gewijzigde omstandigheden en klager was niet bereid om mee te werken. Dat noopte tot versneld handelen, nu alimentatie zelden met terugwerkende kracht wordt toegewezen. Onnodig corresponderen met klager zou in strijd zijn met de belangen van de vrouw. De vrouw had belang bij verkrijging van een executoriale titel. Klager is niet onnodig op kosten gejaagd. Klagers advocaat had de verweertermijn van twee maanden kunnen benutten om in onderhandeling te treden en klagers advocaat had ook om uitstel kunnen vragen. Verweer voeren was overigens niet nodig, omdat conform de wettelijke maatstaven alimentatie is gevorderd.

                         

                           5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

 

5.2     De raad overweegt dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van de kinderen.  In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.

 

5.3     Gedragsregel 6 lid 2 bepaalt dat een advocaat gehouden is om, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen en in het bijzonder tot het nemen van executiemaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat van zijn voornemen kennis te geven, tenzij in het uitzonderlijke geval dat een bijzonder belang van de cliënt zich daar kennelijk tegen verzet. In beginsel dient hij daarbij een redelijke tijd voor beraad te geven. Waar redelijkerwijs mogelijk voert hij overleg over het tijdstip van behandeling van een zaak.

 

5.4     Vast staat dat de vrouw zich in mei 2018 tot verweerder heeft gewend voor rechtsbijstand. Tevens staat vast dat verweerder vervolgens in oktober 2018 namens de vrouw bij de rechtbank een verzoekschrift tot – onder meer – vaststelling van kinderalimentatie heeft ingediend,  zonder daaraan voorafgaand contact te zoeken met klager en hem van het voornemen om te procederen in kennis te stellen.

 

5.5     Verweerder heeft desgevraagd verklaard dat sinds reeds twee jaar sprake was van gewijzigde omstandigheden en dat de belangen van de vrouw noopten tot indiening van het verzoek. De raad volgt verweerder niet in zijn verweer. In het door verweerder ingediende verzoekschrift wordt melding gemaakt van een wijziging in de omstandigheden per juli 2018, zodat verweerder niet kan worden gevolgd in zijn in de onderhavige klachtprocedure gevoerde verweer dat sinds reeds twee jaar sprake was van gewijzigde omstandigheden. De raad is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat een bijzonder belang van de vrouw ertoe noopte klager te overvallen met het namens de vrouw ingediende verzoekschrift. De raad is van oordeel dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden niet kunnen worden gekwalificeerd als “een uitzonderlijk geval” en “een bijzonder belang” als bedoeld in gedragsregel 6 lid 2. Mede gelet op de belangen van de vrouw, maar met name ook gelet op de belangen van de kinderen had het op de weg gelegen van verweerder om eerst in contact te treden met klager. Verweerder heeft dat nagelaten. Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

 

6          MAATREGEL

 

  6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door rauwelijks jegens klager een gerechtelijke procedure op te starten. Aldus heeft verweerder de belangen van klager en de kinderen van klager en de vrouw veronachtzaamd. De raad acht een berisping passend en geboden.

 

 

 

  7       GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

  7.1     Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

 

  7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

            a) € 50 reiskosten  van klager,

            b) € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

            c)  € 500 kosten van de Staat.

 

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

 

  7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

-          verklaart de klacht gegrond;

-           legt aan verweerder op een berisping;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

 

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, A.L.W.G. Houtakkers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2019.

 

 

 

 

Griffier                                                                                   Voorzitter