Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-07-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:125
Zaaknummer
19-139/DB/LI
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 8 juli 2019
in de zaak 19-139/DB/LI
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 30 april 2019 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij e-mails d.d. 26 en 27 november 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij brief d.d. 8 maart 2019 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.
1.3 Bij beslissing van 30 april 2019 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 30 april 2019 verzonden aan klager.
1.4 Bij e-mail d.d. 30 april 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 3 juni 2019. Verweerder is verschenen. Klager is niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzetschrift van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
klagers belangen niet naar behoren heeft behartigd doordat hij klager er niet op heeft gewezen dat hij de advocaatkosten uit privé moest betalen en dat deze niet direct uit de nalatenschap zouden worden voldaan op grond van de vaststellingsovereenkomst.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
De voorzitter heeft geen althans onvoldoende acht geslagen op de argumenten en bewijsmiddelen die klager ter onderbouwing van de klachtonderdelen naar voren heeft gebracht namelijk dat er bij de gesprekken met verweerder getuigen aanwezig zijn geweest die (zo nodig onder ede) kunnen bevestigen dat verweerder meerdere malen heeft bevestigd dat de kosten uit de boedel betaald zouden worden en dat verweerder geen duidelijk advies heeft gegeven ten aanzien van de vaststellingsovereenkomst.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft geoordeeld dat de klacht is ingediend na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, zodat de klacht niet-ontvankelijk is. De voorzitter heeft aldus de juiste beoordelingscriteria gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.2 De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46g Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en L.W.M. Caudri leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2019
Griffier Voorzitter