Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-07-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:124
Zaaknummer
19-185/DB/OB
Inhoudsindicatie
Klacht over de kwaliteit van bijstand en advisering deels niet-ontvankelijk wegens het verstrijken van de termijn ex artikel 46g lid 1 Advocatenwet en deels ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 8 juli 2019
in de zaak 19-185/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 15 januari 2018 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij e-mail aan de raad van 25 maart 2019 met kenmerk nr. 48|18|012K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 mei 2019. Verschenen zijn klagers en verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. S. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Klagers hebben zich in 2013 gewend tot verweerster voor rechtsbijstand in een geschil met de opstalverzekeraar en de inboedelverzekeraar van klagers over een door klagers bij deze verzekeraars ingediende claim voor brandschade. Verweerster heeft de zaak behandeld onder begeleiding van haar toenmalige patroon. Ook heeft verweerster voor klagers twee kwesties tegen de politie respectievelijk de gemeente W behandeld. Klagers waren verzekerd voor de kosten van rechtsbijstand. Op basis van de rechtsbijstandsverzekering was een kostenmaximum van toepassing.
2.3 Bij e-mail van 14 augustus 2013 heeft verweerster klagers geadviseerd om de tussenpersoon aansprakelijk te stellen. Bij brief d.d. 15 augustus 2013 heeft verweerster een plan van aanpak aan klagers toegezonden, waarin verweerster klagers tevens heeft geadviseerd over de risico’s.
2.4 Verweerster heeft eerst getracht de kwestie in der minne op te lossen en toen dit niet mogelijk bleek de verzekeraars doen dagvaarden. De verzekeraars hebben verweer gevoerd en het aantal afwijzingsgronden uitgebreid.
2.5 Bij e-mail d.d. 27 maart 2014 heeft verweerster klagers erop gewezen dat het op basis van de rechtsbijstandsverzekering geldende kostenmaximum was bereikt en een opdrachtbevestiging met het gehanteerde uurtarief aan klagers toegestuurd.
2.6 Op 3 juli 2014 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij verweerster klagers heeft bijgestaan tezamen met haar toenmalige patroon. Tijdens deze zitting is namens klagers een pleitnota voorgedragen. De rechtbank heeft de comparitie van partijen gesloten en klagers opgedragen stukken over te leggen, waaronder “het volledige strafblad van klager voorzien van alle pleegdata en beslisdata die vallen in de periode van 1987 tot 2001 zonder weglakkingen”. Verweerster heeft het strafblad van klager opgevraagd. De eerste drie pagina’s van het strafblad hadden betrekking op een andere periode dan de periode die de rechtbank had genoemd. Verweerster heeft de feiten die buiten de door de rechtbank opgedragen periode lagen weggelakt en vervolgens het strafblad met die weglakkingen bij de rechtbank ingediend. Verweerster heeft met de advocaat van de wederpartij de afspraak gemaakt dat zij het volledige strafblad zou toesturen aan de advocaat van de wederpartij, zodat deze de weglakkingen op juistheid kon controleren. In strijd met de gemaakte afspraak heeft de advocaat van de wederpartij vervolgens het volledige strafblad, zonder weglakkingen, aan de rechtbank toegestuurd.
2.7 De rechtbank heeft bij vonnis d.d. 21 januari 2015 de vorderingen van klagers afgewezen.
2.8 Bij brief d.d. 23 februari 2015 heeft verweerster een memo toegestuurd aan klagers. In dit memo heeft verweerster de kansen en risico’s van een hoger beroep procedure alsook de te verwachten kosten uiteengezet. Bij e-mail d.d. 24 februari 2015 hebben klager hierop gereageerd. Bij e-mail d.d. 26 februari 2015 heeft verweerster hierop gereageerd en klagers verder geadviseerd over de kans van slagen in hoger beroep. Klagers hebben aan verweerster de opdracht verstrekt om hoger beroep in stellen, hetgeen verweerster heeft gedaan, waarna zij op 16 juni 2015 een memorie van grieven heeft ingediend bij het gerechtshof.
2.9 Verweerster heeft een fout in een aan klagers verzonden declaratie na ontdekking van die fout door klagers gecorrigeerd.
2.10 Klagers zijn bij arrest d.d. 12 april 2016 door het gerechtshof in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten. Op het moment van de ontvangst van het arrest was verweerster niet aanwezig, zodat een kantoorgenoot van verweerster heeft geprobeerd om telefonisch contact te krijgen met klagers en heeft, toen dit niet lukte, het arrest per e-mail aan klagers toegestuurd. Nadat de wederpartij op betaling van de proceskosten binnen een termijn van een week had aangedrongen, heeft verweersters kantoor gecorrespondeerd met klagers en de advocaat van de wederpartij teneinde een betalingsregeling tot stand te brengen en aldus te voorkomen dat executiemaatregelen zouden worden genomen. Klagers hebben de proceskostenveroordeling buiten de door de wederpartij gestelde termijn van een week en in termijnen betaald.
2.11 Klagers hebben bij verweersters kantoor aangegeven dat zij niet tevreden waren over de kwaliteit van de dienstverlening en de gemaakte kosten. Bij e-mail d.d. 27 oktober 2016 heeft verweersters kantoorgenoot mr. S een voorstel gedaan tot een minnelijke regeling aangaande de openstaande declaraties, welk voorstel niet door klagers is geaccepteerd. Bij e-mail d.d. 1 december 2016 heeft verweersters kantoorgenoot mr. S wederom een voorstel gedaan tot een minnelijke regeling aangaande de openstaande declaraties, inhoudende een betaling van een bedrag van € 2.000,-- ter finale kwijting. Op 23 december 2016 hebben klagers het bedrag van € 2.000,-- voldaan, waarna mr. S klager bij e-mail d.d. 3 januari 2017 heeft bericht dat hij uit die betaling heeft afgeleid dat klagers hadden ingestemd met de regeling.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. zij onvoldoende deskundigheid bezat om het dossier naar behoren te kunnen behandelen;
2. het advocatenkantoor voornamelijk is gespecialiseerd in arbeidsrecht en onvoldoende deskundig is in het verzekeringsrecht om deze grote zaak te mogen aannemen;
3. zij onvoldoende en onjuiste informatie heeft verschaft omtrent de slagingskansen/ risico’s van de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep;
4. zij de verkeerde partij heeft gedagvaard;
5. zij zonder toestemming vertrouwelijke informatie heeft doorgespeeld aan de advocaat van de wederpartij, ten nadele van klagers;
6. zij heeft gesjoemeld met declaraties;
7. de kwaliteit van de communicatie onvoldoende was;
8. de wijze van de afhandeling proceskostenveroordeling niet juist was;
9. de wijze van omgaan met openstaande declaraties ongepast was.
4 VERWEER
4.1 De klacht is ongegrond. Verweerster’s kantoor is niet voornamelijk gespecialiseerd in arbeidsrecht. Verweerster betwist dat zij, dan wel het kantoor, niet deskundig was om deze zaak te behandelen. Verweerster heeft de zaak behandeld onder begeleiding van haar toenmalige patroon, een ervaren advocaat. Verweerster zelf had ook reeds ervaring opgedaan in de behandeling met verzekerings-rechtelijke kwesties. Klagers zijn naar behoren geïnformeerd over de kans van slagen en de risico’s, onder meer bij brief d.d. 15 augustus 2013 maar ook mondeling. Verweerster heeft klagers naar behoren bijgestaan, ook tijdens de zitting, waarbij verweersters patroon eveneens aanwezig was.
4.2 De rechtbank heeft klagers opgedragen om het volledige strafblad, voorzien van alle pleegdata en beslisdata die vallen in de periode 1987 tot 2001 over te leggen zonder weglakkingen. Verweerster heeft klagers strafblad opgevraagd, waarna bleek dat de verschillende pleegdata en beslisdata door elkaar liepen. Op sommige pagina’s waren data binnen zowel als buiten de door de rechtbank genoemde periode vermeld. Verweerster had toen de keuze gemaakt om de meldingen gelegen buiten de opgedragen periode weg te lakken. Dit werd echter niet geaccepteerd door de rechtbank. Verweerster heeft vervolgens met de advocaat van de wederpartij afgesproken dat zij haar het volledige strafblad (zonder weglakkingen) aan de advocaat van de wederpartij zou doen toekomen, zodat deze laatste kon controleren of de weglakkingen terecht waren. In strijd met de gemaakte afspraak heeft de advocaat van de wederparti j vervolgens toch het volledige strafblad in het geding gebracht. Dit had niet voorkomen kunnen worden.
4.3 Verweerster heeft klagers uitdrukkelijk geadviseerd om de tussenpersoon aansprakelijk te stellen. Dit blijkt uit een e-mail van verweerster aan klager d.d. 14 augustus 2013 en uit het plan van aanpak d.d. 15 augustus 2013. Klagers wilden echter niet de tussenpersoon aanspreken, maar de verzekeraars.
4.4 Verweerster heeft klagers schriftelijk en mondeling geadviseerd over de kans van slagen in hoger beroep en over de kosten, nu het kostenmaximum van de rechtsbijstandsverzekering was bereikt. Klagers hebben toen aangegeven dat ze geen andere keuze hadden dan het hoger beroep voort te zetten.
4.5 Verweerster heeft niet gesjoemeld met declaraties. Hooguit is eenmaal sprake geweest van een administratief foutje, maar dat is recht gezet. Er is correct gefactureerd; er is veel meer tijd aan de zaak besteed dan in rekening is gebracht en bij het treffen van de uiteindelijke regeling is een fors bedrag gecrediteerd.
4.6 Na ontvangst van het arrest is geprobeerd telefonisch contact op te nemen met klagers. Toen dit niet lukte is het arrest per e-mail aan klagers toegestuurd.
4.7 Toen de wederpartij aanspraak maakte op betaling van de proceskostenveroordeling, heeft verweersters kantoor zich ingespannen om een betalingsregeling te treffen en executiemaatregelen te voorkomen. Hiermee waren veel werkzaamheden gemoeid.
4.8 Verweersters kantoor heeft uitgebreid met klagers gecorrespondeerd over de betaling van de openstaande declaraties van verweersters kantoor. Aan klagers is een voorstel tot een regeling ter finale kwijting gedaan, welk voorstel klagers hebben geaccepteerd. Klagers hebben ook uitvoering gegeven aan de regeling. Bij het treffen van die regeling zijn klagers op geen enkele wijze onder druk gezet.
5 BEOORDELING
5.1 De raad overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klagers hebben zich bij brief d.d. 15 januari 2018 met een klacht over verweerster tot de deken gewend, zodat de klacht, voor zover deze ziet op het optreden van verweerster van voor 15 januari 2015, op grond van voormeld artikel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Naar het oordeel van de raad is niet aannemelijk geworden dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn. De raad zal de klacht, voor zover deze ziet op het optreden van verweerster van vóór 15 januari 2015, derhalve niet-ontvankelijk verklaren.
5.2 Voor zover de klacht ziet op het optreden van verweerster van op of na 15 januari 2015 kunnen klagers wel in hun klacht worden ontvangen. De raad overweegt dat de klacht betrekking heeft op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen, indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
5.3 Klachtonderdelen 1 en 2
Gelet op hetgeen hierboven onder 5.1 is overwogen oordeelt de raad slechts over het optreden van verweerster van op of na 15 januari 2015. De raad heeft op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet kunnen vaststellen dat bij verweerster en haar kantoor onvoldoende deskundigheid aanwezig was om klagers’ zaak naar behoren te kunnen behandelen. Het is begrijpelijk dat klagers teleurgesteld zijn over het resultaat van de zaak, maar het feit dat de zaak in twee instanties verloren is gegaan, betekent niet dat de kwaliteit van verweerster’s dienstverlening ondermaats is geweest, noch dat zij over onvoldoende deskundigheid beschikte. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn, voor zover ze betrekking hebben op het optreden van verweerster van op of na 15 januari 215, naar het oordeel van de raad dan ook ongegrond.
5.4 Klachtonderdeel 3
Gelet op hetgeen hierboven onder 5.1 is overwogen oordeelt de raad slechts over het optreden van verweerster van op of na 15 januari 2015, zodat enkel de advisering over de kans van slagen in hoger beroep ter beoordeling van de raad is. Bij brief d.d. 23 februari 2015, waarbij gevoegd een memo, heeft verweerster klager geadviseerd over de kansen en risico’s in hoger beroep en de te verwachten kosten. Uit de overgelegde stukken kan voorts worden afgeleid dat klagers daarna ook mondeling met verweerster over de kans van slagen van de appelprocedure hebben gesproken, waarna klagers verweerster de opdracht hebben verstrekt om in hoger beroep te gaan. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster klagers naar behoren over de slagingskansen en te verwachten kosten geadviseerd, waarmee klagers in staat zijn gesteld om een gedegen afweging te maken over het al dan niet instellen van hoger beroep. Ook klachtonderdeel 3 is, voor zover het betrekking heeft op het optreden van verweerster van op of na 15 januari 215, naar het oordeel van de raad ongegrond.
5.5 Klachtonderdelen 4 en 5
Nu de klachtonderdelen 4 en 5 betrekking hebben op het optreden van verweerster van voor 15 januari 2015 komt de raad gelet op hetgeen is overwogen onder 5.1 niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen.
5.7 Klachtonderdelen 6 en 9
Gelet op hetgeen hierboven onder 5.1 is overwogen oordeelt de raad slechts over het optreden van verweerster van op of na 15 januari 2015. Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij heeft gesjoemeld met declaraties, terwijl klagers dit klachtonderdeel naar het oordeel van de raad onvoldoende hebben onderbouwd. Voor zover door verweerster, bij het opmaken van een declaratie, een (administratieve) fout is gemaakt, is deze rechtgezet. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken. Dat de wijze waarop is omgegaan met de openstaande declaraties ongepast was, is naar het oordeel van de raad evenmin gebleken. Met klagers is uitvoerig gecorrespondeerd over een mogelijke regeling ter zake de openstaande declaraties, waarbij aan klagers voldoende tijd is gegund om over het door verweersters kantoor geformuleerde voorstel na te denken. Dat klagers onder druk zijn gezet is geenszins gebleken. Ook deze klachtonderdelen zijn ongegrond.
5.8 Klachtonderdeel 7
Klagers hebben ter toelichting op dit klachtonderdeel naar voren gebracht dat het arrest van het Gerechtshof per e-mail aan hen is toegestuurd en dat zij dit een schande vinden. Als zijnde niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerster, op het moment van de ontvangst van het arrest, niet op kantoor aanwezig was en dat een collega de zaak heeft waargenomen. Van de zijde van verweerster’s kantoor is in eerste instantie geprobeerd om telefonisch contact te krijgen met klagers teneinde het arrest te bespreken en toen dit niet lukte is besloten om het arrest per e-mail aan klagers toe te sturen. De raad is van oordeel dat aldus niet onzorgvuldig of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Nu niet valt in te zien op welk punt verweerster in dezen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt zal de raad ook dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaren.
5.9 Klachtonderdeel 8
Klagers hebben naar voren gebracht dat hun verzoek om te bemiddelen over de betaling van de proceskostenveroordeling is genegeerd en dat zij niet op de hoogte zijn gehouden van hetgeen met de wederpartij werd besproken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster en haar kantoorgenoot, nadat de advocaat van de wederpartij in eerste instantie een termijn van één week had gesteld voor de betaling van de proceskostenveroordeling, uitvoerig hebben gecorrespondeerd met de advocaat van de wederpartij. Klagers hebben de proceskostenveroordeling na het verlopen van de gestelde termijn in termijnen betaald. In zoverre ontbreekt de feitelijke grondslag van dit klachtonderdeel. Uit het dossier blijkt van een uitvoerige e-mailcorrespondentie tussen verweersters kantoor en de advocaat van de wederpartij. Dat mogelijk niet van ieder e-mailbericht een kopie naar klagers is gestuurd is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu klagers van belangrijke inhoudelijke ontwikkelingen op de hoogte zijn gehouden. Ook klachtonderdeel 8 is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht, voor zover deze ziet op het optreden van verweerster van voor 15 januari 2015 met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht, voor zover deze ziet op het optreden van verweerster van op of na 15 januari 2015 ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. W.H.N.C. van Beek, A.L.W.G. Houtakkers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2019.
Griffier Voorzitter