Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:120

Zaaknummer

19-232/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerster de grenzen van de aan haar in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort     ‘s-Hertogenbosch van 4 juli 2019

in de zaak 19-232/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klager

 

tegen:

 

 

verweerster

 

 

 

 

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 12 april 2019 met kenmerk K18-106 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:

1.1       Klager is verwikkeld in een civielrechtelijke geschil met de heer O. De heer O wenst restitutie van een door hem aan klager betaalde borg. Nadat de heer O herhaaldelijk  vergeefs om een restitutie had verzocht, heeft de heer O zich in januari 2017 gewend tot verweerster voor rechtsbijstand. Verweerster heeft de kwestie tezamen met haar toenmalige kantoorgenoot mr. S. behandeld. Klager werd eveneens bijgestaan door een advocaat, mr. A.

1.2       Verweerster heeft klager bij brief d.d. 6 maart 2017 gesommeerd tot betaling. Omdat een reactie van klager uitbleef, heeft verweerster klager op 12 april 2017 gebeld en een terugbelverzoek achtergelaten, waarna zij op 13 april 2017 aan klager een rappelbrief heeft gestuurd. Bij brief d.d. 9 juli 2018 heeft verweerster klager nogmaals gesommeerd en aan klager medegedeeld dat bij gebreke van betaling zou worden overgegaan tot het doen uitbrengen van de dagvaarding, die als bijlage aan de brief was gehecht. Omdat van klager geen reactie werd ontvangen, heeft verweerster klager op 18 juli 2018 doen dagvaarden tegen 1 augustus 2018. Namens klager heeft zich mr. A, gesteld, die de vordering van de heer O heeft betwist.

1.3       De heer O heeft een klacht ingediend tegen mr. A.

1.3       Bij brief d.d. 3 september 2018 heeft klager tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken. Bij brief d.d. 14 september 2018 heeft verweerster verweer gevoerd tegen de klacht. Verweerster heeft de achtergrond van het geschil tussen haar cliënt en klager toegelicht en heeft onder meer naar voren gebracht dat klager zich blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel ten onrechte heeft uitgegeven als advocaat, terwijl hij niet bij de balie van de Orde van Advocaten is ingeschreven, en dat hij in die voorgehouden hoedanigheid van advocaat verweersters cliënt in Turkije heeft bijgestaan in een gerechtelijke procedure. Voorts heeft verweerster gesteld dat zij klager niet rauwelijks heeft gedagvaard, nu zij hem meerdere malen heeft gesommeerd tot betaling en een gerechtelijke procedure in het vooruitzicht heeft gesteld, te weten bij brieven d.d. 6 maart 2017, 13 april 2017 en 9 juli 2018 en dat zij tevens meerdere malen heeft geprobeerd om telefonisch met klager in contact te komen.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    zij klager rauwelijks heeft gedagvaard;

2.    zij klager op voorhand geen concept heeft toegezonden van de dagvaarding;

3.    zij niet heeft gevraagd om klagers verhinderdata;

4.    klager weinig tijd werd gegund voor zijn verweer, nu tussen de dagvaarding en de rolzitting maar een tijdsbestek van twee weken zat;

5.    er geen noodzaak bestond om te procederen;

6.    klager door de procedure op kosten is gejaagd;

7.    zij misbruik maakt van recht;

8.    de kwaliteit van de dagvaarding ondermaats is omdat deze taalfouten en leugens bevat, de formaliteiten niet zijn nageleefd, er geen bewijs is overgelegd en er essentiële stukken zijn verzwegen;

9.    verweerster in de klachtprocedure in haar verweer niet ingaat op de klachten van klager;

10.  zij zich in haar verweer in de klachtprocedure grievend uitlaat over klager;

11.  zij haar cliënt ertoe heeft aangezet om een klacht in te dienen tegen klagers advocaat met als doel klager en klagers advocaat te intimideren;

12.  zij de brieven van 13 april 2017 en 9 juli 2018, die zij ter onderbouwing van haar verweer heeft overgelegd, achteraf heeft opgesteld;

13.  zij liegt door te beweren dat zij meermaals heeft geprobeerd om klager telefonisch te bereiken.

 

3             VERWEER

3.1       Klager heeft zich jegens verweersters cliënt, de heer O, voorgedaan als advocaat. In die voorgehouden hoedanigheid heeft klager de heer O bijgestaan in een procedure in Turkije. In verband met het aanhangig maken van die procedure heeft de heer O een borg betaald aan klager, hetgeen in Turkije gebruikelijk is. Klager heeft die borg verrekend met de door hem nadien verzonden facturen, terwijl de heer O voor die verrekening geen toestemming had gegeven en de facturen naar de mening van de heer O excessief waren.

3.2       Verweerster heeft klager niet rauwelijks gedagvaard, nu zij hem meerdere malen heeft gesommeerd tot betaling en een gerechtelijke procedure in het vooruitzicht heeft gesteld, te weten bij brieven d.d. 6 maart 2017, 13 april 2017 en 9 juli 2018 en zij tevens meerdere malen heeft geprobeerd om telefonisch met klager in contact te komen. Aan de laatste sommatiebrief d.d. 9 juli 2018 was de dagvaarding gehecht. Klager heeft er nimmer blijk van gegeven een regeling te willen treffen. Onnodige kosten zijn niet gemaakt. Het opvragen van verhinderdata is bij het aanhangig maken van een bodemprocedure niet gebruikelijk.

3.3       De dagvaarding bevat geen onjuistheden. De dagvaarding is opgesteld aan de hand van de van de heer O verkregen informatie. Klager heeft in de gerechtelijke procedure naar voren kunnen brengen op welke punten hij het met de inhoud van de dagvaarding niet eens was.

3.4       Verweerster heeft zich bij het voeren van verweer in de klachtprocedure niet onnodig grievend uitgelaten, maar heeft enkel op de klachten gereageerd en aangegeven wat de heer O klager verwijt. De brieven van 13 april 2017 en 9 juli 2018 zijn niet achteraf opgesteld en verweerster heeft wel degelijk geprobeerd om klager telefonisch te bereiken.

3.5       Verweerster heeft de heer O niet aangezet tot het indienen van een klacht tegen klagers advocaat.

 

4          BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

4.2       Klachtonderdelen 1 tot en met 8

De klachtonderdelen 1 tot en met 8 hebben betrekking op de (aanloop naar de) gerechtelijke procedure die verweerster namens haar cliënt jegens klager aanhangig heeft gemaakt. Vast staat dat klager, nadat hij herhaaldelijk door de heer O tot betaling was verzocht, verweersters sommatiebrief d.d. 6 maart 2017 heeft ontvangen en dat op die brief geen betaling of reactie is gevolgd. Naar het oordeel van de voorzitter staat daarmee tevens reeds vast dat geen sprake is geweest van rauwelijks dagvaarden, nodeloos procederen of misbruik van recht. De voorzitter ziet overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van verweersters stelling dat zij klager ook nog bij brieven d.d. 13 april 2017 en 9 juli 2018 heeft gesommeerd, nu deze brieven juist zijn geadresseerd en klager de ontvangst van de eerste sommatiebrief 6 maart 2017 heeft erkend. Bij de brief van 9 juli 2018 was de dagvaarding gevoegd, zodat alleen al de feitelijke grondslag van het tweede klachtonderdeel ontbreekt. Daarbij komt nog dat dat verweerster niet gehouden was de dagvaarding in  concept aan klager toe te zenden. Klager verwijt verweerster voorts dat zij klager niet heeft gevraagd om verhinderdata, maar dat is bij het aanhangig maken van een bodemprocedure ook niet gebruikelijk, zodat verweerster ook op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Van het tijdsbestek tussen het moment van dagvaarden (18 juli 2018) en de eerst dienende dag (1 augustus 2018) kan verweerster evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verweerster heeft gehandeld conform de wettelijke dagvaardingstermijn, nog daargelaten dat het voor klager mogelijk was op grond van het procesreglement op de eerstdienende dag uitstel te vragen voor het voeren van verweer.

4.3       De voorzitter is van oordeel dat klager zijn stelling dat sprake is van taalfouten, (vorm)gebreken of onjuiste althans gebrekkige argumentatie in de dagvaarding niet heeft onderbouwd, laat staan dat is komen vast te staan dat die stelling zou moeten leiden tot de vaststelling dat klager daardoor is benadeeld. Evenmin is gebleken dat klager nodeloos op kosten is gejaagd. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat een minnelijke regeling tot de mogelijkheden behoorde. Klager heeft immers niet op verweersters brieven gereageerd. Bij uitblijven van betaling en/of een reactie van klager stond het verweerster vrij om de aangekondigde gerechtelijke procedure op te starten. Dat klager zich niet kan vinden in de standpunten die verweerster namens haar cliënt heeft verwoord, betekent bovendien nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij onwaarheden naar voren heeft gebracht. In het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt stond het verweerster vrij om namens haar cliënt standpunten in te nemen die afwijken van de standpunten van klager. Verweerster mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door haar cliënt aan haar verstrekte informatie.

4.4       Dat verweerster de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan zij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerster geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel diens advocaat, om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten.

4.5       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen 1 tot en met 8 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

4.6       Klachtonderdelen 9, 10, 12 en 13

                 De voorzitter overweegt dat een advocaat zich moet kunnen verweren tegen een tegen hem ingediende klacht op een wijze die hem passend voorkomt. De voorzitter is van oordeel dat verweerster op passende wijze heeft gereageerd op klagers klachten en daarbij geenszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klagers ernstige aantijgingen, dat verweerster de brieven van 13 april 2017 en 9 juli 2018 achteraf heeft opgesteld en heeft gelogen over haar pogingen om telefonisch contact met klager te krijgen, zijn voorts op geen enkele wijze door klager onderbouwd.            

4.7       Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen 9, 10, 12 en 13  met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

4.8       Klachtonderdeel 11

De voorzitter stelt vast dat klachtonderdeel 11 betrekking heeft op handelen van verweerster jegens klagers advocaat. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk, aangezien klager niet als belanghebbende bij het onderhavige klachtonderdeel kan worden beschouwd.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

1.         klachtonderdeel 11 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk;

2.         de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 12 en 13 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

 

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 4 juli 2019.

 

 

 

Griffier                                                                                                                      Voorzitter