Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-07-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:143
Zaaknummer
19-068/A/NH
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 juli 2019
in de zaak 19-068/A/NH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 18 maart 2019 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 20 februari 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 5 februari 2019 met kenmerk mb/md/18-103-525954, door de raad ontvangen op diezelfde dag, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 18 maart 2019 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 18 maart 2019 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 12 april 2019, door de raad ontvangen op 16 april 2019, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2019 in aanwezigheid van klaagster bijgestaan door de heer G. en verweerder. De heer G. heeft pleitaantekeningen overgelegd.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 12 april 2019.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover klaagster daartegen in verzet opkomt wordt daarop hierna, in 4.2, ingegaan.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in 2014 wel betrokken was bij de zaak. Daarnaast komen de verzetsgronden neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling.
4 BEOORDELING
4.1 Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klager te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.
4.2 Ten aanzien van de vaststelling van de feiten door de voorzitter stelt klaagster dat verweerder reeds in 2014 betrokken was bij de gang van zaken. De raad overweegt als volgt. Ook al zou verweerder al in 2014 betrokken zijn geweest bij de zaak, zoals klaagster stelt, dan zou dit naar het oordeel van de raad niet tot een andere uitkomst hebben geleid. Dit bezwaar van klaagster leidt daarom niet tot gegrondverklaring van het verzet.
4.3 De raad is verder van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden.
4.4 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. S. van Andel en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. M.C. de Ruijter als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2019 verzonden.