Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-06-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:97
Zaaknummer
19-135/DB/OB
Inhoudsindicatie
Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat verweerder zowel de heer H als B Holding BV heeft bijgestaan en heeft verzuimd zijn cliënte B Holding BV op de hoogte te brengen van de strafrechtelijke veroordeling van de heer H; doordat hij ten behoeve van de heer H verrichte werkzaamheden aan B Holding BV in rekening heeft gebracht en daarmee werkzaamheden heeft gefactureerd aan een ander dan zijn cliënt en doordat hij geen opdrachtbevestiging aan B Holding BV heeft doen toekomen en B Holding BV niet heeft geïnformeerd over de financiële consequenties van zijn werkzaamheden. Gegrond. Voorwaardelijke schorsing van een week.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 17 juni 2019
in de zaak 19-135/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 4 juni 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij e-mail aan de raad van 7 maart 2019 met kenmerk nr. 48|18|071K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2019. Verschenen zijn klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, bijgestaan door mr. P. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 B Holding B.V. is bij vonnis d.d. 2 februari 2018 in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van klager tot curator.
2.3 Van 1 september 2009 tot 1 februari 2017 werd B Holding B.V. bestuurd door de heer E.B. Met ingang van 1 februari 2017 is als statutair directeur van B Holding B.V. benoemd de heer H.
2.4 Verweerder staat de heer H sinds 2010 bij in diverse kwesties. Zo heeft verweerder de heer H bijgestaan in een civielrechtelijke procedure tussen de heer H en FG B.V., waarvoor de heer H van 1 oktober 2006 tot 1 oktober 2008 als algemeen directeur werkzaamheden heeft verricht. De heer H is bij vonnis d.d. 26 januari 2015 door de arbeidsrechtbank Antwerpen veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 50.000,-- aan FG B.V.
2.5 De heer H is voorts bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 20 december 2013 strafrechtelijk veroordeeld wegens oplichting van FG B.V. en verduistering. Bij genoemd arrest is de vordering van FG B.V., in haar hoedanigheid van benadeelde partij, tot een bedrag van € 15.647,77, toegewezen. De Hoge Raad heeft bij arrest d.d. 16 december 2014 het door de heer H ingestelde cassatieberoep verworpen, waarmee de strafrechtelijke veroordeling van de heer H onherroepelijk is geworden.
2.6 De heer H heeft, aanvankelijk via een uitzendbureau, genaamd WB, als touringcar chauffeur werkzaamheden verricht voor een dochter van B Holding B.V. Begin augustus 2016 heeft FG B.V. onder WB beslag gelegd ten laste van de heer H. Later is de heer H rechtsreeks voor de dochter van B Holding gaan werken als chauffeur, tot januari 2017.
2.7 Het eerste gesprek tussen verweerder, de heer H en de heer M.B., bestuurder van B Beheer B.V., mede-aandeelhoudster van B Holding B.V., vond plaats op 19 december 2016. Verweerder heeft op 20 december 2016 een opdrachtbevestiging gericht aan B Beheer B.V. Verweerder heeft voorts op 20 december 2016 een voorschotdeclaratie gestuurd aan B Beheer B.V. Daarnaast heeft verweerder een overeenkomst van opdracht tussen FGM B.V., zijnde de vennootschap van de heer H, en B Beheer B.V. opgesteld.
2.8 Op verzoek van de heer H heeft verweerder op 21 december 2016 de voorschotdeclaratie aan B Beheer B.V. gecrediteerd en een voorschotnota gestuurd aan B Holding B.V. De tweede declaratie dateert van 16 februari 2017 en zag op werkzaamheden die waren verricht in de periode van 19 december 2016 tot 8 februari 2017. Ook de overige declaraties van verweerder waren gericht aan en op naam gesteld van B Holding B.V. Blijkens de bij de declaraties behorende specificaties zijn aan B Holding B.V. tevens werkzaamheden in rekening gebracht die zijn verricht ten behoeve van de oprichting van C. B.V., waarvan de heer H (middels een op te richten stichting) en de heer M.B. aandeelhouder werden, ten behoeve van een ontslagzaak van C. B.V. en ten behoeve van door H. Bedrijfsrecherche verricht onderzoek naar aanleiding van beschuldigingen van derden aan het adres van de heer H. De declaraties zijn betaald door B Holding B.V.
2.9 Verweerder heeft op 1 februari 2017 de Algemene Vergadering (AV) voorgezeten waarbij de heer H werd benoemd tot statutair directeur. Verweerder heeft de met deze vergadering samenhangende werkzaamheden, waaronder het voorzitten van de vergadering en het opstellen van de notulen, in rekening gebracht aan B Holding B.V.
2.10 Op 8 april 2017 heeft de heer M.B. een sms-bericht ontvangen van de heer K. met de tekst: “(…) sterke aanwijzingen dat hij [de heer H] eerder in aanraking is geweest met Justitie. En zelfs mogelijk een strafblad heeft wegens een misdrijf te weten verduistering van gelden.”
2.11 Op 22 september 2017 is de heer H ontslagen door de Algemene Vergadering (AV) van B Holding B.V.
2.12 Klager heeft verweerder bij brief d.d. 16 maart 2018 aansprakelijk gesteld. Bij brief d.d. 30 maart 2018 heeft verweerders kantoorgenoot, mr. K, aansprakelijkheid afgewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. als advocaat zowel de heer H als B Holding BV heeft bijgestaan en heeft verzuimd zijn cliënte B Holding BV op de hoogte te brengen van de strafrechtelijke veroordeling van de heer H;
2. ten behoeve van de heer H verrichte werkzaamheden aan B Holding BV in rekening heeft gebracht en daarmee werkzaamheden heeft gefactureerd aan een ander dan zijn cliënt;
3. geen opdrachtbevestiging aan B Holding BV heeft doen toekomen en B Holding BV niet heeft geïnformeerd over de financiële consequenties van zijn werkzaamheden.
4 VERWEER
4.1 De heer H en de heer M.B. kenden elkaar al ruim voor de inschakeling van verweerder en namen elkaar volledig in vertrouwen. In eerste instantie heeft de heer H via een uitzendbureau als buschauffeur gewerkt voor B Travel B.V., zijnde een dochter van B Holding B.V. Gedurende dat dienstverband van de heer H met B Travel B.V. is in augustus 2016 door FG B.V. beslag gelegd ten laste van de heer H waarbij ook het strafrechtelijk vonnis op het hoofdkantoor van de B ondernemingen is betekend. B Holding B.V. was dus op de hoogte van de strafrechtelijke veroordeling van de heer H.
4.2 Het was de heer M.B. die de heer H nog voor de introductie van verweerder in dienst nam en later aan de heer H verzocht om binnen de ondernemingen van B Holding B.V. orde op zaken te stellen. Daarmee zou onvermijdelijk de positie van de zonen van de heer M.B. als bestuurders van de vennootschappen worden ondermijnd.
4.3 Pas na dit alles is verweerder in contact gekomen met de heer M.B. Het eerste gesprek tussen verweerder, de heer H en de heer M.B. vond plaats op 19 december 2016. Aan verweerder werd voorgehouden dat de relatie tussen de heer H en de heer M.B. er een was van volledige transparantie en vertrouwen waarbij ook de zaak FG B.V. en de strafrechtelijke veroordeling expliciet is benoemd.
4.4 Verweerder heeft in eerste instantie geen opdracht aanvaard van B Holding B.V., maar van B Beheer B.V. Verweerder heeft reeds in het eerste gesprek van 19 december 2016 uitdrukkelijk met de heer M.B. besproken dat hij op dat moment niet zag hoe hij van B Holding B.V. een opdracht zou kunnen krijgen. De situatie was toen immers dat bij B Holding B.V. de heer E.B. de directeur/bestuurder was en die nam gelet op de verstoorde verhouding met zijn vader (de heer M.B.) geen deel aan het gesprek waarbij werd besproken dat de heer M.B. wilde ingrijpen in het bestuur door zijn zoon E.B. te ontslaan. Verweerder heeft aanvankelijk werkzaamheden verricht in opdracht van B Beheer B.V., de persoonlijke vennootschap van de heer M.B. Eerst na de aanstelling van de heer H als bestuurder van B Holding B.V. is verweerder werkzaamheden gaan verrichten voor B Holding B.V.
4.5 Verweerder heeft, nadat hij de eerste voorschotnota aan B Beheer B.V. had gestuurd, van de heer H het verzoek gekregen om de tenaamstelling van de voorschotnota te wijzigen en deze aan B Holding B.V. te richten. De heer H gaf daarbij aan dat de heer M.B. het verder wel zou regelen. Verweerder heeft aan het verzoek van de heer H gehoor gegeven en de declaraties zijn vervolgens ook door B Holding B.V. voldaan, zodat verweerder erop mocht vertrouwen dat het was geregeld.
4.6 Verweerder heeft geen werkzaamheden voor de heer H aan B Holding B.V. in rekening gebracht. Op de specificaties zijn inderdaad werkzaamheden voor C. B.V. vermeld, maar daarvoor had verweerder ook opdracht gekregen. De heer M.B. is op 8 februari 2017 in privé als aandeelhouder gaan participeren in deze onderneming. Ook heeft verweerder een aantal arbeidsrechtelijke kwesties behandeld en een kwestie waarbij de heer H door derden in diskrediet was gebracht.
4.7 Dat B Holding B.V. heeft betaald voor verweerders werkzaamheden betekent niet dat B Holding B.V. ook opdrachtgever was. B Holding B.V. was slechts debiteur en B Beheer B.V. stond als opdrachtgever in voor betaling. De tenaamstelling van de declaratie is niet bepalend voor de vraag wie de opdrachtgever was.
4.8 Van belangenverstrengeling is geen sprake geweest. Verweerder heeft geen concrete aanwijzing dat de heer H zich bij B Holding B.V. zou hebben schuldig gemaakt aan oplichting.
4.9 Een groot deel van de aan verweerder gegeven opdrachten kwam neer op het in een juridisch document neerleggen van afspraken. Bij de totstandkoming van die afspraken was verweerder niet betrokken. Verweerder nam geen deel aan contractonderhandelingen en adviseerde ook niet over de contracten. Verweerder werd niet geïnformeerd over de wijze waarop de contracten waren gebruikt. De rol van verweerder was dus beperkt. Hij had vooral een faciliterende functie in die zin dat hij de ondernemingen ondersteunde door conceptovereenkomsten te verstrekken.
5 BEOORDELING
5.1 Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in art. 10a Advocatenwet. In dit geval zijn met name de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid, en integriteit in het geding. Die brengen onder meer mee dat een advocaat onafhankelijk, ook van zijn cliënt, en alleen in diens belang zonder dat hij een persoonlijk belang heeft, dient op te treden. De kernwaarde integriteit houdt onder andere in dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur, zoals die zijn samengevat in art. 46 Advocatenwet.
5.2 Verweerder heeft naar voren gebracht dat de heer H een vaste cliënt van hem was en dat hij pas werkzaamheden is gaan verrichten voor B Holding B.V. toen de heer H op 1 februari 2017 werd benoemd tot statutair directeur van die vennootschap. De raad volgt verweerder niet in dat verweer. Immers, verweerder heeft zijn werkzaamheden vanaf de aanvang daarvan in december 2016 gedeclareerd aan B Holding B.V. Daarmee moet (ook) B Holding B.V. worden gezien als cliënt van verweerder.
5.3 Verweerder heeft uiteengezet op welke wijze het eerste gesprek met de heer H en de heer M.B. op 19 december 2016 is verlopen en dat direct aan verweerder werd kenbaar gemaakt dat het de bedoeling was dat de heer H zou gaan optreden als bestuurder van B Holding B.V.
B Holding B.V. had er, naar verweerder wist dan wel behoorde te weten, dan ook evident recht op en belang bij om op de hoogte te worden gesteld van de strafrechtelijke en civielrechtelijke veroordelingen van de heer H. Verweerder heeft, onder verwijzing naar een verklaring van de heer H, naar voren gebracht dat hij de heer M.B. niet op de hoogte behoefde te stellen van het verleden van de heer H, omdat de heer M.B. hiervan reeds op de hoogte was gebracht door de heer H. Klager heeft dit, onder verwijzing naar een verklaring van de heer M.B., uitdrukkelijk betwist. De verklaring van de heer H enerzijds en de verklaring van de heer M.B. anderzijds staan lijnrecht tegen over elkaar. De raad kan dit door verweerder gestelde feit dan ook niet vaststellen. Wel staat vast dat verweerder reeds sinds jaren de advocaat was van de heer H, dat verweerder op de hoogte was van het verleden van de heer H, dat verweerder wist dat het de bedoeling was dat de heer H zou gaan optreden als bestuurder van B Holding B.V., dat verweerder noch B Holding B.V. noch de heer M.B. op de hoogte heeft gebracht van het verleden van de heer H, maar wel werkzaamheden is gaan verrichten voor B Holding B.V. Naar het oordeel van de raad had verweerder ofwel moeten afzien van optreden als advocaat voor B Holding B.V., ofwel zich ervan moeten vergewissen dat B Holding B.V. volledig op de hoogte was van het verleden van de heer H. De raad is van oordeel dat verweerder aldus heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8 (oud), op grond waarvan een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te stellen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Van dit nalaten kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel 1 is derhalve gegrond.
5.4 Klachtonderdelen 2 en 3
De klachtonderdelen 2 en 3 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De raad overweegt dat een advocaat gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden (gedragsregel 23 (oud)). Waar verweerder naar eigen zeggen tijdens de eerste bespreking van 19 december 2016 uitdrukkelijk aan de heer M.B. heeft kenbaar gemaakt dat hij geen opdracht van B Holding B.V. kon verkrijgen valt naar het oordeel van de raad niet in te zien op basis waarvan verweerder op 21 december 2016 meende zijn werkzaamheden wel aan B Holding B.V. te kunnen declareren. Het enkele verzoek van de heer H was daarvoor in elk geval volstrekt onvoldoende. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad blijk gegeven van onvoldoende distantie ten opzichte van zijn cliënt, de heer H, en had diens verzoek om te declareren aan B Holding B.V. moeten afwijzen. Verweerder ontbeerde op dat moment immers een door een namens B Holding B.V. bevoegd persoon gegeven opdracht en van toestemming van een op dat moment binnen B Holding B.V. bevoegde persoon voor betaling van declaraties door B Holding B.V. was ook geen sprake. Verweerder heeft ook geen opdrachtbevestiging met uiteenzetting van de financiële consequenties van zijn bemoeienissen aan B Holding B.V. gestuurd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder voorts niet aannemelijk kunnen maken om welke reden het gerechtvaardigd was om de op de urenspecificatie vermelde werkzaamheden aangaande de oprichting van C. B.V., de ontslagzaak voor C. B.V. en het door H. Bedrijfsrecherche verrichte onderzoek in rekening te brengen aan B Holding B.V. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klachtonderdelen 2 en 3 eveneens gegrond zijn.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar en in strijd met de kernwaarden gehandeld doordat hij B Holding B.V. niet op de hoogte heeft gebracht van het verleden van de heer H. Voorts heeft verweerder onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door te factureren aan B Holding BV, door geen opdrachtbevestiging aan B Holding BV te doen toekomen en B Holding BV niet te informeren over de financiële consequenties van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft onvoldoende distantie betracht ten opzicht van de heer H en heeft zijn zorgplicht geschonden.
6.2 In de zaak geregistreerd bij deze raad onder nummer 19-112/DB/OB berust het eerste onderdeel van de klacht van klagers sub 3 tegen verweerder op hetzelfde feitencomplex als het eerste klachtonderdeel in onderhavige zaak. De raad zal daarom bij het bepalen van de maatregel rekening houden met de in eerstgenoemde zaak bij beslissing van heden waarbij dit onderdeel eveneens gegrond wordt verklaard, opgelegde maatregel. Derhalve acht de raad een voorwaardelijke schorsing voor de duur van een week passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50 reiskosten van klager,
b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500 kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.5 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing voor de duur van een week;
- bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. J.B. de Meester en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juni 2019.
Griffier Voorzitter