Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-06-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:98
Zaaknummer
19-060 DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat de declaratie te hoog is, noch dat verweerster klager slecht heeft geadviseerd over het verkrijgen van processtukken van de vorige advocaat van klager. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 17 juni 2019
in de zaak 19-060/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij e-mail d.d. 26 juli 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij e-mail aan de raad van 31 januari 2019 met kenmerk nr. K18-091 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2019. Verschenen zijn klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Klager is in zijn echtscheidingszaak in eerste aanleg bijgestaan door mr. J. De procedure in eerste aanleg is geëindigd met een beschikking van de rechtbank d.d. 27 november 2017.
2.3 Klager heeft zich voor rechtsbijstand in de appelprocedure gewend tot mr. G. Omdat mr. G tijdelijk niet in staat was klagers belangen te behartigen, heeft verweerster de behandeling van klagers zaak tijdelijk, van 23 januari 2018 tot 8 maart 2018, op zich genomen.
2.4 Klager had een declaratie van mr. J onbetaald gelaten. Mr. J heeft een beroep gedaan op een retentierecht en heeft het procesdossier niet aan klager verstrekt. Op het moment dat verweerster de behandeling van klagers zaak op zich nam had klager dan ook niet de beschikking over het complete procesdossier.
2.5 Op 31 januari 2018 heeft de eerste bespreking tussen klager en verweerster plaatsgevonden. Op 6 februari 2018 heeft verweerster de door klager verstrekte opdracht per e-mail aan klager bevestigd.
2.6 Verweerster heeft het concept appelrekest opgesteld en bij e-mail d.d. 22 februari 2018 aan klager de laatste conceptversie van het appelrekest gestuurd, bevestigd hetgeen zij hadden besproken en een inhoudelijk advies aan klager uitgebracht. Verweerster heeft bevestigd dat, voor zover zij kon beoordelen, mr. J goed werk had geleverd en dat de voorgenomen klacht van klager naar verwachting niet het door hem gewenste resultaat zou opleveren. Verweerster heeft voorts bevestigd dat zij klager heeft geadviseerd om met mr. J het gesprek aan te gaan en afspraken te maken over de betaling van de declaraties en de afgifte van het procesdossier. Tot slot heeft verweerster klager erop gewezen dat het door het gerechtshof gehanteerde procesreglement voorschrijft dat de zaak pas in behandeling wordt genomen zodra de stukken compleet zijn en dat, indien het procesdossier in eerste aanleg niet zou kunnen worden aangeleverd, dit mogelijk gevolgen zou hebben voor de ontvankelijkheid van het beroep.
2.7 Bij e-mail van 2 maart 2018 heeft verweerster aan klager medegedeeld dat zij van het gerechtshof de bevestiging had ontvangen dat het appelrekest was ontvangen en dat zij een termijn van twee weken had gekregen voor het indienen van de ontbrekende stukken. Zij wijst klager er opnieuw op dat hij contact dient op te nemen met mr. J in verband met de afgifte van de ontbrekende stukken.
2.8 Bij e-mail van 5 maart 2018 heeft klager zich bij verweerster beklaagd over de door het gerechtshof gestelde termijn, heeft hij haar medegedeeld dat hij intussen een klacht had ingediend tegen mr. J en heeft hij haar gevraagd of het mogelijk was om de deken in te schakelen. Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerster aan klager medegedeeld dat zij, ofschoon het klagers verantwoordelijkheid was om voor de stukken te zorgen, mr. J toch een mail heeft gestuurd met de vraag om de stukken af te geven. Ook heeft verweerster aan klager medegedeeld dat hij bemiddeling van de deken kon vragen. Tot slot heeft verweerster aan klager medegedeeld dat mr. G de behandeling van klagers zaak zou overnemen en dat verweerster aan klager haar declaratie zou toesturen.
2.9 Bij e-mail van, eveneens, 5 maart 2018 heeft verweerster mr. J verzocht om de ontbrekende stukken te verstrekken en zij heeft op 6 maart 2018 de deken verzocht te bemiddelen, hetgeen zij bij e-mail van diezelfde dag aan klager heeft bevestigd. Mr. J heeft diezelfde dag alsnog aan verweerster toegezegd dat hij de ontbrekende stukken zou verstrekken, waarna verweerster het bemiddelingsverzoek aan de deken heeft ingetrokken, hetgeen zij bij e-mail van diezelfde dag aan klager heeft bevestigd.
2.10 Het volledige procesdossier is tijdig ingediend bij het gerechtshof.
2.11 Bij e-mail d.d. 8 maart 2018 heeft verweerster klager bericht dat zij klagers dossier had overgedragen aan mr. G en heeft zij aan klager een declaratie gestuurd ter zake de door haar verrichte werkzaamheden. Op 16 maart 2018 heeft klager aan verweerster medegedeeld dat hij niet bereid was om de declaratie te voldoen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat :
1. de declaratie te hoog is;
2. verweerster klager slecht heeft geadviseerd over het verkrijgen van processtukken van de vorige advocaat van klager.
Toelichting
Verweerster heeft klager een slecht advies gegeven. Als klager naar verweerster had geluisterd, had hij de declaratie van mr. J moeten betalen om de stukken in handen te krijgen. Klager heeft ook op het punt gestaan om dat te doen. Alleen omdat klager zelf actie heeft ondernomen is dit voorkomen.
4 VERWEER
4.1 De klacht is ongegrond. Verweerster heeft klager erop gewezen dat het dossier niet compleet was, dat het klagers eigen verantwoordelijkheid was om het complete dossier te verkrijgen en wat de consequenties zouden zijn indien niet het complete dossier zou worden ingediend. Verweerster heeft dit aan klager bevestigd bij brief d.d. 22 februari 2018. Verweerster heeft klager geadviseerd om te proberen met mr. J in gesprek te gaan. Uiteindelijk heeft verweerster dekenale tussenkomst verzocht, maar dat verzoek weer ingetrokken omdat de stukken alsnog door mr. J werden verstrekt. Over verweersters declaratie wordt geprocedeerd bij de kantonrechter.
5 BEOORDELING
5.1 Klachtonderdeel 1
Klachtonderdeel 1 ziet op de hoogte van verweersters declaratie. De raad is niet bevoegd declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond.
5.2 Klachtonderdeel 2
Klachtonderdeel 2 ziet op het advies van verweerster aan klager om in gesprek te gaan met mr. J teneinde de ontbrekende stukken te verkrijgen. Verweerster heeft aan klager kenbaar gemaakt en ook schriftelijk aan hem bevestigd dat het diens eigen verantwoordelijkheid was om het complete dossier tot zijn beschikking te krijgen. Mede gelet op het feit dat bemiddeling door de deken een laatste redmiddel is en verweerster niet klagers mening deelde dat mr. J ondermaats had gepresteerd, is het naar het oordeel van de raad begrijpelijk dat verweerster klager heeft geadviseerd om in gesprek te gaan met mr. J.
5.3 Klager heeft kennelijk besloten om verweersters advies niet te volgen, waarna verweerster alsnog de ontbrekende stukken bij mr. J heeft opgevraagd. Mr. J heeft aan verweersters verzoek gehoor gegeven, met als gevolg dat de ontbrekende stukken binnen de door het gerechtshof gestelde termijn konden worden ingediend. Klager heeft derhalve ook geen nadeel ondervonden van verweersters advies om met mr. J in gesprek te gaan. Dat verweerster jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is geenszins gebleken. Ook klachtonderdeel 2 is derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. J.B. de Meester en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juni 2019.
Griffier Voorzitter