Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-06-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:96
Zaaknummer
18-1051/DB/DH
Inhoudsindicatie
De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat indien een declaratie onbetaald wordt gelaten, het de advocaat vrij staat om ter incasso van zijn vordering rechtsmaatregelen te nemen en dat een oordeel over verweerders vordering is voorbehouden aan de civiele rechter. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 17 juni 2019
in de zaak 18-1051/DB/DH
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 17 januari 2019 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief d.d. 31 mei 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline d.d. 18 december 2018 is de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch aangewezen voor de behandeling van de klacht. Deze beslissing en het klachtdossier zijn bij brief van de griffier van het Hof van Discipline d.d. 20 december 2018 aan de raad toegezonden.
1.3 Bij beslissing van 17 januari 2019 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 21 januari 2019 verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief d.d. 18 februari 2019, door de raad ontvangen op 20 februari 2019, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2019. Namens klaagster is de heer V verschenen. Verweerder is niet verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klaagster en de nagekomen brief met bijlage van verweerder d.d. 28 februari 2019.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
klaagster op 20 april 2018 heeft gedagvaard, terwijl hij zijn eigen zaken niet op orde had. De inhoud van de dagvaarding klopte niet, waardoor hij de rechter heeft misleid en misbruik van procesrecht heeft gemaakt.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat de kern van de klacht betrekking heeft op de (hoogte van de) declaratie van 7 december 2017. De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat het aanhangig maken van een incassoprocedure door verweerder geen misbruik van procesrecht oplevert. Ten onrechte gaat de voorzitter ook niet in op de onjuistheden in de dagvaarding. Het is een zwaktebod om te overwegen dat het aan de civiele rechter is om te oordelen over de incassovordering. Door verweerder is niet geadviseerd over de storting in de consignatiekas. Er werd geen opdracht verleend tot advisering over de mogelijkheden van een cassatieberoep.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.2 Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht overwogen dat indien een declaratie onbetaald wordt gelaten, het de advocaat vrij staat om ter incasso van zijn vordering rechtsmaatregelen te nemen en dat een oordeel over verweerders vordering is voorbehouden aan de civiele rechter.
4.3 De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. J.B. de Meester en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juni 2019.
Griffier Voorzitter