Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:95

Zaaknummer

19-112/DB/OB

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder tijdens schikkingsonderhandelingen bewust onjuist heeft verklaard en klaagsters bewust heeft misleid. Verweerder heeft wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij noch B Holding B.V., noch klagers sub 3 op de hoogte heeft gebracht van het verleden van de heer H maar wel werkzaamheden is gaan verrichten voor B Holding B.V.. Verweerder heeft onvoldoende distantie t.o.v. de heer H betracht en had nimmer mede uit naam van de heer M.B. een overeenkomst tot overdracht van aandelen mogen presenteren, zonder dat de opdracht daartoe en de inhoud van de overeenkomst met hem (en zijn echtgenote) was geverifieerd en besproken. Deels gegrond, deels ongegrond. Voorwaardelijke schorsing van twee weken

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  17 juni  2019

in de zaak 19-112/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

           

                        klagers

                       

                        tegen

 

                    verweerder

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 4 juni 2018 heeft de gemachtigde van klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 28 februari 2019 met kenmerk nr. 48|18|081K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2019. Verschenen zijn klaagster sub 1, klaagster sub 2, vertegenwoordigd door mevrouw M. van E en bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde. Klagers sub 3 zijn niet verschenen en hebben zich laten vertegenwoordigen door hun  gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       het hierboven genoemde e-mailbericht van de deken en de daaraan gehechte stukken.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     B Holding B.V. is bij vonnis d.d. 2 februari 2018 in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. B tot curator. De heer M.B. (klager sub 3) is aandeelhouder en bestuurder van B Beheer B.V. (klaagster sub 3) welke B.V.  een van de aandeelhouders was van B Holding B.V.

2.3     Van 1 september 2009 tot 1 februari 2017 werd B Holding B.V. bestuurd door de heer E.B.  Met ingang van 1 februari 2017 is als statutair directeur van B Holding B.V. benoemd de heer H.

2.4     Verweerder staat de heer H sinds 2010 bij in diverse kwesties. Zo heeft verweerder de heer H bijgestaan in een civielrechtelijke procedure tussen H en FG B.V.(klaagster sub 2), waarvoor de heer H van 1 oktober 2006 tot 1 oktober 2008 als algemeen directeur werkzaamheden heeft verricht. De heer H is bij vonnis d.d. 26 januari 2015 door de arbeidsrechtbank Antwerpen veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 50.000,-- aan FG B.V. Dit bedrag werd provisioneel toegekend. De exacte omvang van de schade moest nog in rechte worden vastgesteld.

2.5     Op 14 februari 2017 heeft een zitting plaatsgevonden in een procedure tussen klaagster sub 2 en FGM B.V. (hierna “FGM”), zijnde de vennootschap van de heer H. De procedure ging over het uitwinnen van een ten laste van de heer H door klaagster sub 2 gelegd beslag tot een bedrag van € 45.000,--. De heer H werd bijgestaan door verweerder. Klaagster sub 2 werd bijgestaan door klaagster sub 1. De zitting is geschorst  om te bezien of een minnelijke regeling tot stand kon worden gebracht. Partijen hebben vervolgens een minnelijke regeling getroffen, inhoudend een betalingsregeling op basis waarvan de heer H 20 maandelijkse termijnen van € 1.000,-- diende te voldoen.

2.6     De heer H is voorts bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 20 december 2013 strafrechtelijk veroordeeld wegens oplichting van FG B.V. en verduistering. Bij genoemd arrest is de vordering van FG B.V., in haar hoedanigheid van benadeelde partij, tot een bedrag van € 15.647,77, toegewezen. De Hoge Raad heeft bij arrest d.d. 16 december 2014 het door de heer H ingestelde cassatieberoep verworpen, waarmee de strafrechtelijke veroordeling van de heer H onherroepelijk is geworden.

2.7     De heer H heeft, aanvankelijk via een uitzendbureau, genaamd WB, als touringcarchauffeur werkzaamheden verricht voor een dochter van B Holding B.V. Begin augustus 2016 heeft FG B.V. onder WB beslag gelegd ten laste van de heer H. Later is de heer H rechtsreeks voor de dochter van B Holding B.V. gaan werken als chauffeur, tot januari 2017.

2.8     Het eerste gesprek tussen verweerder, de heer H en de heer M.B. (klager sub 3) vond plaats op 19 december 2016. Verweerder heeft op 20 december 2016 een opdrachtbevestiging gericht aan B Beheer B.V. (klaagster sub 3). Verweerder heeft voorts op 20 december 2016 een voorschotdeclaratie gestuurd aan B Beheer B.V. Daarnaast heeft verweerder een overeenkomst van opdracht tussen FGM  en B Beheer B.V. opgesteld.

2.9     Op verzoek van de heer H heeft verweerder op 21 december 2016 de voorschotdeclaratie aan B Beheer B.V. gecrediteerd en een voorschotnota gestuurd aan B Holding B.V. De tweede declaratie dateert van 16 februari 2017 en zag op werkzaamheden die waren verricht in de periode van 19 december 2016 tot 8 februari 2017. Ook de overige declaraties van verweerder waren gericht aan en op naam gesteld van B Holding B.V. Blijkens de bij de declaraties behorende specificaties zijn aan B Holding B.V. tevens werkzaamheden in rekening gebracht die zijn verricht ten behoeve van de oprichting van C. B.V., een onderneming waarvan de heer H (middels een op te richten stichting) en de heer M.B. aandeelhouder werden, ten behoeve van een ontslagzaak van C. B.V. en ten behoeve van door X. Bedrijfsrecherche verricht onderzoek naar aanleiding van beschuldigingen van derden aan het adres van de heer H. De declaraties zijn betaald door B Holding B.V.

2.10   Verweerder heeft op 1 februari 2017 de Algemene Vergadering (AV) voorgezeten waarbij H werd benoemd tot statutair directeur. Verweerder heeft de met deze vergadering samenhangende werkzaamheden, waaronder het voorzitten van de vergadering en het opstellen van de notulen, in rekening gebracht aan B Holding B.V.

2.11   Op 8 april 2017 heeft de heer M.B. een sms-bericht ontvangen van de heer K. met de tekst: “(…) sterke aanwijzingen dat hij [de heer H] eerder in aanraking is geweest met Justitie. En zelfs mogelijk een strafblad heeft wegens een misdrijf te weten verduistering van gelden.”

2.12   Op 21 september 2017 heeft verweerder in opdracht van de heer H een concept overeenkomst opgesteld en aan onder meer deze en de heer M.B. verzonden. De overeenkomst betrof een koopovereenkomst op grond waarvan 50% van de aandelen in B Beheer B.V. voor een bedrag van € 1,-- aan FGM zouden worden overgedragen. De overige 50% van de aandelen zouden aan FGM worden overgedragen bij overlijden van de heer M.B. Verweerder heeft iedere aansprakelijkheid voor zichzelf uitgesloten. Aan het opstellen van de overeenkomst is een telefoongesprek van ongeveer 20 minuten tussen de heer H en verweerder voorafgegaan. Verweerder heeft de inhoud van de opdracht van de heer H niet besproken met de heer M.B. en/of diens echtgenote. In de begeleidende e-mail van eveneens 21 september 2017 heeft verweerder medegedeeld:

          “Van [de heer H] kreeg ik mede namens [de heer M.B.] het verzoek om met voortvarendheid een akte op te stellen waarin de onderstaande afspraken worden vastgelegd. Aan dat verzoek heb ik voldaan waarbij ik mij realiseer dat de afspraken nog een verdere uitwerking zullen behoeven en ik de financiële en fiscale implicaties van de afspraken niet kan overzien en in dat verband dan ook geen van de betrokken partijen kan adviseren. In de bijgaande concept akte heb ik om die reden ook een uitsluiting van aansprakelijkheid voor mij en mijn kantoor opgenomen. ”

2.13                          Op 22 september 2017 is de heer H ontslagen door de Algemene Vergadering (AV) van B Holding B.V.

 

 

 

3       KLACHT

3.1     De klacht van klaagsters sub 1 en 2 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

 

op 14 februari 2017 bewust onjuist heeft verklaard en klaagsters bewust heeft misleid.

 

Toelichting:

Verweerder heeft tijdens de schikkingsonderhandelingen gezegd dat de heer H geen geld had, geen verhaal bood en leed aan een terminale longziekte. Verweerder heeft klaagsters sub 1 en 2 misleid en met onjuiste informatie ertoe bewogen met een regeling in te stemmen. Bij een juiste voorstelling van zaken hadden klaagsters nooit ingestemd met deze regeling. Door bewust een foutief beeld te schetsen van de financiële omstandigheden van de heer H en zijn (on)mogelijkheden om (in de toekomst) inkomen te verwerven heeft verweerder in strijd met gedragsregel 30 gehandeld.

 

3.2     De klacht van klagers sub 3 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

         

1.       vanwege zijn conflicterend belang nimmer voor B Beheer B.V. had mogen optreden en nimmer de opdracht had mogen aanvaarden. Hij heeft zich niet partijdig gedragen door zowel voor de heer H als voor B Beheer B.V. op te treden. Er was sprake van een conflicterend belang, waarbij verweerder uitsluitend het belang van de heer H heeft gediend;

2.       met zijn geheimhoudingsplicht jegens de heer H niet de juiste informatie en adviezen heeft kunnen geven aan B Beheer B.V.. Met name gaat het om de benoeming van de heer H als statutair bestuurder en de aandelenoverdracht;

3.       nimmer mede uit naam van klager sub 3 een overeenkomst tot overdracht van aandelen had mogen presenteren, zonder dat de opdracht daartoe en de inhoud van de overeenkomst met hem (en zijn echtgenote) was geverifieerd en besproken.

 

 

                          4        VERWEER

                          4.1     Klacht van klaagsters sub 1 en 2

                                    Verweerder heeft klaagster sub 1 en 2 niet misleid. Verweerder heeft zich op 14 februari 2017 niet uitgelaten over de hoogte van het toenmalige actuele inkomen van de heer H en diens betalingsmogelijkheden. Verweerder was ook niet bekend met het inkomen van de heer H. Verweerder heeft niet gezegd dat de heer H op dat moment nog nauwelijks in zijn levensonderhoud kon voorzien en dat hij klaagster sub 2 daarom niet kon betalen. Wel heeft verweerder gezegd dat hij al jarenlang problemen ondervond met de betaling van zijn eigen declaraties door de heer H. Ook heeft verweerder gezegd dat het jarenlang procederen door klaagster sub 2 tot op dat moment weinig had opgeleverd. Klaagsters sub 1 en 2 hebben zelf niets gevraagd omtrent de financiële situatie van de heer H. Verweerder heeft wel gezegd dat de heer H hem had verteld dat hij aan een ongeneeslijke longziekte leed. Verweerder heeft niet gezegd dat de heer H terminaal ziek was.

                          4.2     Klacht van klagers sub 3

                                    De heer H en klager sub 3 kenden elkaar al ruim voor de inschakeling van verweerder en namen elkaar volledig in vertrouwen. In eerste instantie heeft de heer H via een uitzendbureau als buschauffeur gewerkt voor B Travel B.V., zijnde een dochter van B Holding B.V. Gedurende dat dienstverband van de heer H met B Travel B.V. is in augustus 2016 door FG B.V. beslag gelegd ten laste van de heer H waarbij ook het strafrechtelijk vonnis op het hoofdkantoor van de B ondernemingen is betekend. B Holding B.V. was dus op de hoogte van de strafrechtelijke veroordeling van de heer H.

                          4.3     Het was klager sub 3  die de heer H nog voor de introductie van verweerder in dienst nam en later aan de heer H verzocht om binnen de ondernemingen van B Holding B.V. orde op zaken te stellen. Daarmee zou onvermijdelijk de positie van de zonen van de heer M.B. als bestuurders van de vennootschappen worden ondermijnd.

                          4.4     Pas na dit alles is verweerder in contact gekomen met klager sub 3 Het eerste gesprek tussen verweerder, de heer H en klager sub 3vond plaats op 19 december 2016. Aan verweerder werd voorgehouden dat de relatie tussen de heer H en klager sub 3er een was van volledige transparantie en vertrouwen waarbij ook de zaak FG B.V. en de strafrechtelijke veroordeling expliciet is benoemd.

                          4.5     Verweerder heeft in eerste instantie geen opdracht aanvaard van B Holding B.V., maar van B Beheer B.V. Verweerder heeft reeds in het eerste gesprek van 19 december 2016 uitdrukkelijk met de heer M.B. besproken dat hij op dat moment niet zag hoe hij van B Holding B.V. een opdracht zou kunnen krijgen. De situatie was toen immers dat bij B Holding B.V. de heer E.B. de directeur/bestuurder was en die nam, gelet op de verstoorde verhouding met zijn vader (klager sub 3), geen deel aan het gesprek waarbij werd besproken dat klager sub 3 wilde ingrijpen in het bestuur door zijn zoon E.B. te ontslaan. Verweerder heeft aanvankelijk werkzaamheden verricht in opdracht van B Beheer B.V., de persoonlijke vennootschap van klager sub 3 Eerst na de aanstelling van de heer H als bestuurder van B Holding B.V. is verweerder werkzaamheden gaan verrichten voor B Holding B.V.

                          4.6     Een groot deel van de aan verweerder gegeven opdrachten kwam neer op het in een juridisch document neerleggen van afspraken. Bij de totstandkoming van die afspraken was verweerder niet betrokken. Verweerder nam geen deel aan contractonderhandelingen en adviseerde ook niet over de contracten. Verweerder werd niet geïnformeerd over de wijze waarop de contracten waren gebruikt. De rol van verweerder was dus beperkt. Hij had vooral een faciliterende functie in die zin dat hij de ondernemingen ondersteunde door conceptovereenkomsten te verstrekken.

                          4.7     Verweerder heeft niet uitsluitend het belang van de heer H gediend. Van belangenverstrengeling is geen sprake geweest. Alle betrokkenen hadden hetzelfde belang, te weten het uit het slop trekken van de ondernemingen. Verweerder heeft geen concrete aanwijzing dat de heer H zich bij B Holding B.V. zou hebben schuldig gemaakt aan oplichting. Toen verweerder op 21 september 2017 een concept koopovereenkomst opstelde was geen sprake van een voor verweerder kenbare belangentegenstelling. Verweerder was niet betrokken geweest bij de onderhandelingen. Verweerder is bij het opstellen van de concept koopovereenkomst  afgegaan op hetgeen de heer H hem vertelde en daarop mocht hij ook afgaan want de relatie tussen de heer H en klager sub 3. was goed. Verder zouden de drie accountants en klager sub 3nog op het concept moeten reageren.    

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht van klaagster sub 1 en 2

          De klacht van klaagsters sub 1 en 2 heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

 

5.2     Omtrent hetgeen op 14 februari 2017 op de gang van het gerechtsgebouw door verweerder is gezegd lopen de lezingen van partijen uiteen. Verweerder heeft uitdrukkelijk weersproken dat hij heeft gezegd dat de heer H geen geld had, geen verhaal bood en leed aan een terminale longziekte. Klaagsters onderbouwen hun klacht met een verklaring van mevrouw M.E., terwijl verweerder zijn verweer onderbouwt met een verklaring van de heer H. De raad kan de door klaagsters gestelde feiten niet vaststellen.

 

5.3     In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagsters minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet het geval. Dat betekent dat de klacht van klaagsters sub 1 en 2 ongegrond moet worden verklaard.

 

5.4     De klacht van klagers sub 3

 

          Een advocaat die zich gedraagt zoals een behoorlijk advocaat betaamt, dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in art. 10a Advocatenwet. In dit geval zijn met name de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid, en integriteit in het geding. Die brengen onder meer mee dat een advocaat onafhankelijk, ook van zijn cliënt, en alleen in diens belang zonder dat hij een persoonlijk belang heeft, dient op te treden. De kernwaarde integriteit houdt onder andere in dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur, zoals die zijn samengevat in art. 46 Advocatenwet.

 

5.5     Verweerder heeft naar voren gebracht dat de heer H een vaste cliënt van hem was. Verweerder heeft uiteengezet op welke wijze het eerste gesprek met de heer H en klager sub 3) op 19 december 2016 is verlopen en dat direct aan verweerder werd kenbaar gemaakt dat het de bedoeling was dat de heer H zou gaan optreden als bestuurder van B Holding B.V. Het waren, aldus verweerder, klagers sub 3 die hem de opdracht tot dienstverlening hadden verstrekt.

          Klagers sub 3 hadden er, naar verweerder wist dan wel behoorde te weten, dan ook evident recht op en belang bij om op de hoogte te worden gesteld van de strafrechtelijke en civielrechtelijke veroordelingen van de heer H. Verweerder heeft, onder verwijzing naar een verklaring van de heer H, naar voren gebracht dat hij klager sub 3 niet op de hoogte behoefde te stellen van het verleden van de heer H, omdat hij hiervan reeds op de hoogte was gebracht door de heer H. Klager sub 3 heeft dit uitdrukkelijk betwist. De verklaring van de heer H enerzijds en de verklaring van klager sub 3 anderzijds staan lijnrecht tegen over elkaar. De raad kan dit door verweerder gestelde feit dan ook niet vaststellen. Wel staat vast dat verweerder reeds sinds jaren de advocaat was van de heer H, dat verweerder op de hoogte was van het verleden van de heer H, dat  verweerder wist dat het de bedoeling was dat de heer H zou gaan optreden als bestuurder van B Holding B.V., dat verweerder noch B Holding B.V., noch klagers sub 3 op de hoogte heeft gebracht van het verleden van de heer H maar wel werkzaamheden is gaan verrichten voor B Holding B.V., zijnde een aan klagers sub 3 gelieerde vennootschap. Naar het oordeel van de raad had verweerder ofwel moeten afzien van  optreden als advocaat voor klagers sub 3 althans B Holding B.V., ofwel zich ervan moeten vergewissen dat deze volledig op de hoogte waren van het verleden van de heer H.  De raad is van oordeel dat verweerder aldus heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8 (oud), op grond waarvan een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te stellen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Van dit nalaten kan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

 

5.6     De raad is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt van een zijdens verweerder bestaand gebrek aan distantie ten opzicht van zijn vaste cliënt de heer H. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder te lichtvaardig uitvoering gegeven aan de verzoeken van de heer H, zonder vooraf genoegzaam te verifiëren of die verzoeken ook de instemming hadden van de heer M.B. en de bij de vennootschappen bevoegde personen. Aldus heeft verweerder de belangen van klagers sub 3 uit het oog verloren. Verweerder had nimmer mede uit naam van de heer M.B. een overeenkomst tot overdracht van diens aandelen mogen presenteren, zonder dat de opdracht daartoe en de inhoud van de overeenkomst met hem (en zijn echtgenote) was geverifieerd en besproken. Verweerder heeft aldus zijn zorgplicht geschonden en door zichzelf schriftelijk te vrijwaren en zich bovendien in dat geschrift juist te distantiëren van de gevolgen van de overeenkomst heeft verweerder het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Ook dit handelen moet verweerder tuchtrechtelijk worden aangerekend.

 

5.7     De raad komt tot de slotsom dat de klacht van klagers sub 3 in alle onderdelen gegrond is.

 

 

  6       MAATREGEL

 

  6.1     Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar en in strijd met de kernwaarden gehandeld doordat hij onvoldoende distantie heeft betracht ten opzichte van de heer H en zijn zorgplicht heeft geschonden. De belangen van klagers sub 3 zijn door verweerder veronachtzaamd en het vertrouwen in de advocatuur is door verweerders optreden geschaad. De raad acht een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee weken passend en geboden.

 

  7       GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

 

  7.1     Omdat de raad de klacht van klagers sub 3 gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klagers betaalde  griffierecht van € 50 aan hen vergoeden.

 

  7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal  de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

            a) € 50 reiskosten  van klagers,

            b) € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

            c)  € 500 kosten van de Staat.

 

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klagers. Klagers geven tijdig hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

 

  7.4     Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

-          verklaart de klacht van klaagsters sub 1 en 2 ongegrond;

-          verklaart de klacht van klagers sub 3 in alle onderdelen gegrond;

-           legt aan verweerder op de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken;

-           bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat  verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-           stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van €50 aan klagers;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50 aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-           veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

 

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. J.B. de Meester en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juni 2019.

 

 

 

 

Griffier                                                                                   Voorzitter