Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-06-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:122
Zaaknummer
19-144/A/LI
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond. De dagvaarding is op de juiste wijze betekend. Verweerder was niet gehouden de curator te kennen in de door hem geëntameerde procedure. Verzoek tot schadevergoeding afgewezen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 17 juni 2019
in de zaak 19-144/A/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 27 augustus 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief van 30 januari 2019 heeft de deken de klacht ter kennis van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch gebracht.
1.3 Bij brief van 5 februari 2019 heeft de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch de klacht doorgestuurd naar het Hof van Discipline, waarna bij beslissing van 28 februari 2019 de klacht door het Hof van Discipline is verwezen naar de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad). Bij brief van 7 maart 2019 aan de raad, ontvangen op 8 maart 2019, heeft de raad kennisgenomen van de klacht.
1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 mei 2019 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch en van de stukken 1 tot en met 10 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;
- de e-mail met bijlage van verweerder van 26 april 2019.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 De kantoorgenoot van klaagster is op 28 januari 2014 aangesteld als curator van R. Bontrup Beheer B.V. (hierna: de curator en R. Bontrup Beheer). De curator is tevens aangesteld als curator van Bowie Recycling B.V. (hierna: Bowie Recycling). Klaagster is advocaat van de curator.
2.2 Bowie Recycling is enig aandeelhouder van Afval Recycling Midden-Limburg B.V. (hierna: ARML). R. Bontrup Beheer is enig bestuurder van ARML. ARML staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel op het adres Produktieweg 4, 6045 JC Roermond.
2.3 In het faillissement van R. Bontrup Beheer en Bowie Recycling worden verschillende procedures gevoerd, onder andere tegen Bontrup Vast en Materieel B.V. (hierna: BVM). Verweerder heeft zich in die kwestie als advocaat gesteld van BVM.
2.4 Op 14 september 2006 is door ARML een onroerende zaak met opstallen gelegen aan de Produktieweg 4 in Roermond (hierna: de onroerende zaak) verkocht aan BVM. In de koopovereenkomst staat onder meer:
“De koopprijs van het verkochte bedraagt € 1.150.699 euro (…), exclusief eventuele overdrachtsbelasting, omzetbelasting en kosten koper, welk bedrag door koper aan verkoper zal worden schuldig erkend in rekening-courant.”
“De feitelijke levering van het Verkochte vindt plaats terstond na de ondertekening van deze overeenkomst.”
“De juridische levering van het Verkochte vindt plaats bij een nader door Koper te bepalen notariskantoor.”
2.5 BVM heeft ARML gedagvaard. ARML is niet in de procedure verschenen en op 30 mei 2018 is door de Rechtbank Maastricht een verstekvonnis gewezen. In dit vonnis is ARML – kort gezegd – veroordeeld om binnen vier dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan de levering van de onroerende zaak, bij gebreke waarvan het vonnis in de plaats zal treden van de wilsverklaring en van de handtekening van ARML teneinde de levering van de onroerende zaak te bewerkstelligen. Er is gedagvaard en betekend op het adres Produktieweg 4 in Roermond. Op dit adres stond ARML blijkens de Kamer van Koophandel ingeschreven.
2.6 De curator is bekend geworden met het onder 2.5 vermelde verstekvonnis omdat hij een bericht ontving van de notaris met het verzoek of hij als curator van R. Bontrup Beheer (de bestuurder van ARML) medewerking wilde verlenen aan het opstellen en passeren van een akte van levering, waarbij de eigendom van de onroerende zaak zou worden geleverd aan BVM. De levering stond gepland op 3 juli 2018.
2.7 Na een spoed kort geding en overleg hebben partijen onder leiding van de voorzieningenrechter op 3 juli 2018 een minnelijke regeling getroffen. De regeling hield – kort gezegd – in dat de curator en ARML ter verkrijging van zekerheid voor de betaling van de koopsom, dan wel de teruglevering indien de koopovereenkomst wordt ontbonden, beslag konden leggen op de onroerende zaak, waarna deze alsnog – belast met het beslag – door ARML aan BVM kon worden geleverd. Vervolgens kon verzet tegen het verstekvonnis worden ingesteld waarna de discussie over de vraag of, en zo ja op welke wijze, de koopsom destijds door BVM was betaald ten volle in rechte kon worden gevoerd. Er is op 5 juli 2018 beslag gelegd en op 12 juli 2018 is de leveringsakte gepasseerd.
2.8 Bij verzetdagvaarding van 27 juli 2018 heeft ARML verweer gevoerd tegen de (gevorderde) veroordeling tot levering van de onroerende zaak en een beroep gedaan op haar opschortingsrecht op grond van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek. In reconventie heeft ARML – kort gezegd – gevorderd voor recht te verklaren dat BVM de koopsom niet aan ARML heeft betaald, BVM te veroordelen om de koopsom alsnog aan ARML te voldoen en te bepalen dat – bij niet betaling – de koopovereenkomst zal zijn ontbonden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, ondanks dat hij wist dat de curator geen kennis zou nemen van de correspondentie, de dagvaarding en het verstekvonnis, geïnstrueerd heeft dat de dagvaarding aan het adres Produktieweg 4 te Roermond betekend moest worden. Verweerder heeft geprobeerd de curator niet te kennen in de procedure en laten betekenen aan een adres waarvan hij wist dat dit niet feitelijk in gebruik was. Verweerder heeft opzettelijk beoogd de curator buitenspel te zetten, zodat hij zich niet tegen de levering van de onroerende zaak door ARML aan BVM zou kunnen verzetten.
3.2 Voorts verzoekt klaagster op grond van artikel 48b Advocatenwet verweerder te veroordelen tot betaling van in totaal € 5.000,- aan schadevergoeding. De door verweerder opgezette constructie heeft daadwerkelijk concrete schade opgeleverd voor de boedel vanwege het spoed kort geding dat aanhangig gemaakt moest worden.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergeven.
5 BEOORDELING
5.1 Onderhavige klacht is gericht tegen het optreden van de advocaat van de wederpartij. Bij de beoordeling daarvan staat voorop dat een advocaat in die hoedanigheid een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.
5.2 Klaagster heeft ter zitting erkend dat de dagvaarding op zichzelf juist is betekend en dat aan verweerder civielrechtelijk geen verwijt te maken valt. Niettemin meent zij dat sprake is van een constructie die tuchtrechtelijk niet door de beugel kan omdat de curator niet is gekend in de procedure en verweerder opzettelijk heeft beoogd de curator buitenspel te zetten.
5.3 Verweerder heeft mede onder verwijzing naar jurisprudentie toegelicht en met stukken onderbouwd waarom de curator niet door hem is geïnformeerd. Verweerder voert aan dat hij niet gehouden was de curator in te lichten nu de curator geen rol had in de juridische levering van de onroerende zaak, aldus verweerder.
5.4 Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft klaagster nagelaten haar klacht voldoende nader te onderbouwen en toe te lichten waarom verweerder gehouden was de curator te kennen in de door hem geëntameerde gerechtelijke procedure. Uit het door verweerder aangehaalde Hama Rent-arrest lijkt het tegendeel te volgen en klaagster heeft dit verder niet (voldoende) weersproken. De uitspraak van het Hof van Discipline van Amsterdam waarnaar klaagster ter onderbouwing van haar klacht verwijst kan haar gelet op de andere feiten en omstandigheden van dat geval niet baten. Het feit dat verweerder ter zitting op 3 juli 2018 mogelijk een ander standpunt heeft ingenomen, in die lijn een regeling heeft getroffen en dat verweerder, wellicht na consultatie van een andere advocaat, thans een ander standpunt inneemt, maakt niet dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat de notaris om hem moverende redenen de curator heeft ingelicht omtrent de voorgenomen juridische levering van de onroerende zaak doet aan voorgaande niets af.
5.5 Gelet op al hetgeen hiervoor overwogen is de raad van oordeel dat niet is gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De dagvaarding is, zoals door klaagster erkend, op juiste wijze betekend op het adres waar ARML volgens de Kamer van Koophandel stond ingeschreven.
5.6 Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook ongegrond verklaren.
5.7 Op grond van artikel 48b lid 1 van de Advocatenwet kan de tuchtrechter bij het opleggen van een maatregel (als bijzondere voorwaarde) een schadevergoeding opleggen. Nu geen maatregel wordt opgelegd, komt de voorzitter aan de beoordeling van het verzoek tot schadevergoeding niet toe. Reeds op deze grond zal de verzochte schadevergoeding worden afgewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klacht ongegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Aldus beslist door mr. C. Kraak , voorzitter, mrs. M.W. Schüller en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. M.C. de Ruijter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 17 juni 2019 verzonden.