Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-06-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:99
Zaaknummer
19-266/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Klacht deels niet-ontvankelijk vanwege verstrijken termijn 46g Advocatenwet en deels kennelijk ongegrond omdat grenzen van de aan de advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet zijn overschreden.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 21 juni 2019
in de zaak 19-266/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 26 april 2019 met kenmerk K19-009 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:
1.1 Verweerster staat sinds oktober 2013 klaagsters ex-echtgenoot bij in de echtscheidingszaak en de daarmee samenhangende geschillen en procedures. Klaagster wordt eveneens bijgestaan door een advocaat.
1.2 Op 19 en 20 januari 2016 hebben klaagster en haar ex-echtgenoot via Whatsapp een discussie gevoerd over de kapotte CV ketel in de echtelijke woning. Bij e-mail van 19 januari 2016 heeft klaagsters advocaat verweerster verzocht om er bij klaagsters ex-echtgenoot op aan te dringen dat zo spoedig mogelijk tot vervanging van de CV ketel zou worden overgegaan. Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerster klaagsters advocaat bericht dat klaagsters ex-echtgenoot bereid was om de helft van de kosten van de vervanging van de CV ketel te dragen.
1.3 Bij e-mail van 19 januari 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
1. in het najaar van 2013 in strijd met de waarheid heeft gesteld dat haar cliënt geld nodig zou hebben om zijn caravan te meubileren;
2. in het voorjaar van 2014 in een alimentatieberekening is uitgegaan van een te laag bedrag aan inkomsten, in het voordeel van haar cliënt;
3. klaagster in het najaar van 2015 in rechte heeft betrokken omdat zij klaagster ten onrechte verweet dat zij onvoldoende solliciteerde;
4. eind januari 2016 in strijd met de waarheid heeft gesteld dat haar cliënt geen geld had voor reparatie van de CV ketel;
5. in 2018, lopende de procedure bij het Gerechtshof, het standpunt heeft ingenomen dat klaagster de verkoop van de woning zou belemmeren, terwijl het juist haar cliënt was die de verkoop tegenhield. Op 10 oktober 2018 heeft het Gerechtshof dat bevestigd.
3 BEOORDELING
3.1 Klachtonderdelen 1, 2 en 3
De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
3.2 De voorzitter stelt vast dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 zien op het optreden van verweerster in respectievelijk 2013, 2014 en 2015. Klaagster heeft zich bij e-mail d.d. 19 januari 2019 met een klacht over verweerster tot de deken gewend, zodat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 op grond van artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde termijn. Klaagster heeft naar het oordeel van de voorzitter geen dusdanige bijzondere omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De voorzitter zal de klachtonderdelen 1, 2 en 3 dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
3.3 Klachtonderdelen 4 en 5
De klachtonderdelen 4 en 5 zien op verweersters optreden van op of na 19 januari 2016, zodat klaagster wel in die onderdelen van de klacht kan worden ontvangen. De voorzitter overweegt als volgt.
3.4 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
3.5 Ter onderbouwing van het vierde klachtonderdeel heeft klaagster een Whatsapp-gesprek tussen haar en haar ex-echtgenoot overgelegd en e-mailcorrespondentie tussen klaagsters advocaat en verweerster. Uit die stukken blijkt niet dat verweerster heeft gesteld dat klaagsters ex-echtgenoot geen geld had voor reparatie van de CV ketel. De feitelijke grondslag van klachtonderdeel 4 ontbreekt derhalve. De voorzitter kan op basis van de overgelegde stukken voorts evenmin vaststellen dat verweerster in de procedure bij het Gerechtshof heeft gesteld dat klaagster de verkoop van de woning belemmerde. Dat klaagster zich niet kan vinden in de standpunten die verweerster namens haar cliënt heeft verwoord, betekent bovendien nog niet dat verweerster tuchtrechtelijk kan worden verweten dat zij onwaarheden heeft gedebiteerd. In het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt stond het verweerster vrij om namens haar cliënt standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klaagster. Verweerster mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door haar cliënt aan haar verstrekte informatie.
3.6 Dat verweerster de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan zij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerster geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klaagster, dan wel haar advocaat, om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten.
3.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen 4 en 5 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
1. de klachtonderdelen 1, 2 en 3 met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk;
2. de klachtonderdelen 4 en 5 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 21 juni 2019.
Griffier Voorzitter