Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-06-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:114
Zaaknummer
19-127
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klagers, waaronder enkele vennootschappen, hebben verweerder beklaagd vanwege zijn optreden als advocaat van een curator die betrokken is geweest bij aan klagers gelieerde faillissementen. Volgens klagers heeft verweerder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door een misbruikmelding te doen bij de Raad voor Rechtsbijstand, waarmee gepoogd is klagers de toegang tot de rechter af te snijden. De voorzitter oordeelt de vennootschappen kennelijk niet-ontvankelijk in hun klacht. De klacht wordt voor het overige kennelijk ongegrond geoordeeld nu niet aannemelijk is geworden dat verweerder de grenzen van de hem toekomende ruime vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
Van 24 juni 2019
in de zaak 19-127
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
en
klager
mede ingediend namens:
- [naam] Holding B.V.,
- [naam] Holding B.V.,
- [naam] N.V.,
hierna samen: klagers
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 4 maart 2019 met kenmerk K 18/54, door de raad digitaal ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager en klaagster zijn gehuwd en hebben vele vennootschappen (gehad).
1.2 Klager is op 16 april 2013 failliet verklaard waarna twee curatoren zijn benoemd.
1.3 Klaagster is op 14 juni 2016 toegelaten tot de wettelijke schuldsanering (hierna: ‘de WSNP’) waarbij een bewindvoerder is benoemd. Op 19 april 2018 is de WSNP tussentijds beëindigd. Vanaf die dag verkeert klaagster in staat van faillissement.
1.4 Uiteindelijk zijn een honderdtal aan klagers gelieerde vennootschappen failliet verklaard. Mr. D., een kantoorgenoot van verweerder, is tot curator benoemd van ruim 30 failliete vennootschappen, waaronder [naam] Holding B.V.
1.5 In de faillissementen en daaraan gerelateerde zaken is veelvuldig geprocedeerd. Mr. D. heeft zich in genoemde faillissementszaken meermalen laten bijstaan door verweerder.
1.6 Namens mr. D. heeft verweerder bij de Raad voor Rechtsbijstand meerdere meldingen gedaan van misbruik van de toevoegingsregeling door klagers waarna de Raad voor Rechtsbijstand een onderzoek is gestart.
1.7 Bij e-mailbericht van 21 januari 2018 hebben klagers bij de deken in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over drie curatoren, waaronder mr. D., en over verweerder. Klagers hebben hun klacht mede ingediend namens [naam] Holding B.V. (hierna: [vennootschap 1]), [naam] Holding B.V. (hierna: vennootschap 2]) en [naam] N.V. (hierna: [vennootschap 3]), van welke vennootschappen klaagster (indirect) bestuurder is.
1.8 Omdat een van de beklaagde curatoren lid is van de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, heeft voornoemde deken bij brief van 22 februari 2018 het Hof van Discipline verzocht om doorverwijzing van de klacht naar een andere deken. Bij beslissing van 23 maart 2018 heeft het Hof van Discipline de klacht doorverwezen voor onderzoek naar de deken in het arrondissement Gelderland (hierna: ‘de deken’).
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij op verzoek van mr. D. misbruikmeldingen heeft gedaan bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Toelichting
2.2 Verweerder is de rechterhand van mr. D. en heeft regelmatig opgetreden als diens advocaat. Verweerder weet van de hoed en de rand en is volledig betrokken. De misbruikmeldingen zijn gebaseerd op insinuaties en onbewezen stellingen. Met de misbruikmeldingen is actief gepoogd om toevoegingen respectievelijk rechtsbijstand aan klagers te dwarsbomen. Dit is onrechtmatig en een ernstige vorm van smaad en laster.
3 VERWEER
3.1 Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.2 Uit de klacht en de aanvulling daarop blijkt niet van enige zelfstandige klacht van de vennootschappen [vennootschap 1], [vennootschap 2] en [vennootschap 3]. Ook is niet duidelijk in welke hoedanigheid verweerder een verwijt wordt gemaakt en/of op welke insolventie de klacht betrekking heeft. Nu deze klagers, ondanks daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, geen klacht hebben geformuleerd, dienen zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun klacht.
3.3 Voorts betwist verweerder tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Verweerder is binnen de voor hem, als advocaat van de wederpartij van klagers, geldende grenzen gebleven. Klager en klaagster zijn weliswaar insolvent verklaard maar door grote delen van hun vermogen buiten bereik van curatoren te houden, zijn zij nog steeds in staat om nieuwe procedures op te starten en advocaten in te schakelen en te betalen. In combinatie met de onttrekkingen van gelden aan de failliete boedels die de curatoren, waaronder mr. D., hebben geconstateerd, blijkt dat klagers nog steeds over veel middelen en vermogen beschikken zodat zij daarom al (vermoedelijk) niet in aanmerking komen voor een toevoeging. Een ieder is bevoegd om vermeend misbruik te melden bij de Raad voor de Rechtsbijstand, zo ook verweerder. Het is aan de Raad voor Rechtsbijstand om daarover te oordelen.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter heeft eerst het niet-ontvankelijkheidsverweer van verweerder te beoordelen alvorens aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht kan worden toegekomen.
4.2 Klager en klaagster hebben de klacht mede ingediend namens de vennootschappen
[vennootschap 1], [vennootschap 2] en [vennootschap 3]. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De vraag is welk concreet belang de genoemde drie vennootschappen bij de klacht hebben en in hoeverre de klacht deze vennootschappen raakt. Klagers hebben weliswaar toegelicht dat klaagster (indirect) bestuurder is (geweest) van deze vennootschappen maar hebben daarnaast niet, althans onvoldoende, per vennootschap concreet toegelicht waarin het vereiste rechtstreeks en persoonlijk belang huist. Nu deze toelichting ontbreekt dient de voorzitter voornoemde vennootschappen kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren in hun klacht.
4.3 Voor zover hierna over klagers wordt gesproken, worden enkel nog klager en klaagster bedoeld.
4.4 De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op het handelen van de advocaat van een wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.5 Het enkele feit dat verweerder namens zijn cliënt, mr. D., misbruikmeldingen bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft gedaan, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat en waarom er volgens zijn cliënt aanwijzingen waren van misbruik van de toevoegingsregeling door klagers. Daarbij is van belang dat een advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Van dergelijke uitzonderingsgevallen is de voorzitter niets gebleken. Daartoe hebben klagers onvoldoende gesteld en onderbouwd. Op basis van het voorliggende klachtdossier heeft de voorzitter dan ook niet kunnen vaststellen dat verweerder met zijn handelen de grenzen van de hem toekomende (ruime) vrijheid heeft overschreden. De voorzitter oordeelt de klacht kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht voor zover die is ingediend namens [naam] Holding B.V., [naam] Holding B.V. en [naam] N.V. met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
- de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 24 juni 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 24 juni 2019