Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:113

Zaaknummer

19-126

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klagers, waaronder enkele vennootschappen, hebben meerdere curatoren, onder wie verweerder, beklaagd die betrokken zijn geweest bij vele aan hen gelieerde faillissementen. Deze curatoren hebben advocaten en adviseurs van klagers een gezamenlijke brief gestuurd vanwege het vermoeden dat klagers vermogen onttrokken aan de failliete boedels om daarmee deze advocaten en adviseurs te betalen. Volgens klagers is deze brief en ander handelen van verweerder intimiderend en bedoeld om klagers de toegang tot de rechter af te snijden. De voorzitter oordeelt de vennootschappen kennelijk niet-ontvankelijk in hun klacht. De klacht wordt voor het overige kennelijk ongegrond geoordeeld nu onvoldoende aannemelijk is dat verweerder als curator met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 24 juni 2019

in de zaak 19-126

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

en

klager

mede ingediend namens:

-    [naam] Holding B.V.,

-    [naam] Holding B.V.,

-    [naam] N.V.,

hierna samen: klagers

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 4 maart 2019 met kenmerk K 18/53, door de raad digitaal ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager en klaagster zijn gehuwd en hebben vele vennootschappen (gehad).

1.2    Klager is op 16 april 2013 failliet verklaard waarna mrs. S. en Sch. tot curatoren benoemd zijn.

1.3    Klaagster is op 14 juni 2016 toegelaten tot de wettelijke schuldsanering (hierna: ‘de WSNP’) waarbij een bewindvoerder benoemd. Op 19 april 2018 is de WSNP tussentijds beëindigd. Vanaf die dag verkeert klaagster in staat van faillissement.

1.4    Uiteindelijk zijn een honderdtal aan klagers gelieerde vennootschappen failliet verklaard. Mrs. S. en Sch. zijn tot curatoren benoemd van zo’n 72 van deze vennootschappen. Verweerder is tot curator benoemd van ruim 30 failliete vennootschappen, waaronder [naam] Holding B.V.

1.5    Verweerder heeft zich in genoemde faillissementszaken meermalen laten bijstaan door mr. O. Als advocaat van verweerder heeft mr. O. bij de Raad voor Rechtsbijstand meerdere meldingen gedaan van misbruik van de toevoegingsregeling door klagers waarna de Raad voor Rechtsbijstand een onderzoek is gestart.

1.6    In de faillissementen en daaraan gerelateerde zaken is veelvuldig geprocedeerd.

1.7    Op 12 december 2017 hebben mrs. S. en Sch., verweerder en de bewindvoerder gezamenlijk een brief gestuurd aan zo’n 10 advocaten die klager en/of klaagster en/of aan hen gelieerde entiteiten bijstaan dan wel hebben bijgestaan. De brief luidt als volgt:

“U treedt in diverse kwesties op als (proces)advocaat van [klaagster], echtgenote van [klager], en aan hen gelieerde entiteiten (zoals, maar niet beperkt tot, Stichting [naam], Stichting [naam], Stichting [naam], [naam] Holding B.V. en [naam] N.V.).

Ondergetekenden maken (op voorhand bezwaar tegen vergoeding van de daarmee gepaard gaande kosten, al dan niet – op papier – betaald door (buitenlands) (rechts)personen die aan [klager] en [klaagster] zijn gelieerd of door hen zijn gefinancierd. Daartoe is met name het volgende redengevend:

1.    Reeds uit de in 2012 in opdracht van [klager] uitgebrachte Sman-waarderingen bleek van een aanzienlijk vermogenstekort in alle [naam klager]-vennootschappen, bevestigd door de faillissementen of andere wijze van vereffening van nadien. In dat verband wordt ook gewezen op de notariële akte van 19 december 2012 aan de hand waarvan alle certificaten in de [naam klager]-vennootschappen voor slechts EUR 18,00 zijn overgedragen, waarin onder XI (iii) is vermeld dat de waarde van deze certificaten en de aandelen in de [naam klager]-vennootschappen nihil bedraagt. Daarbij is ook verwezen naar voormelde Sman-waarderingen. Onder andere [klager], [klaagster], Stichting [naam] en Stichting [naam] zijn partij bij deze akte. Deze notariële akte levert dwingend bewijs op (artikel 157 Rv).

2.     [Klager] noch [klaagster] of enige aan hen gelieerde (rechts)persoon beschikt over vrij te besteden vermogen. Zij zijn immers (materieel) insolvent. Daarbij is relevant dat [klager], [klaagster] en aan hen gelieerde (rechts)personen hebben aangetoond bedreven te zijn (geweest) in het ‘afzonderen’ van vermogen en zo verhaal daarop door schuldeisers of ondergetekenden onmogelijk te maken, althans te frustreren. Inmiddels zijn reeds vele overdrachten, verpandingen, verrekeningen en andere rechtshandelingen nietig verklaard in verband met strijd met de goede zeden dan wel buitengerechtelijk vernietigd met een beroep op, bijvoorbeeld, de faillissementspauliana van artikel 42 Fw e.v. Die buitengerechtelijke vernietiging werkt direct, ook als deze door de geadresseerden daarvan worden betwist.

3.    In weerwil van het vorenstaande worden ondergetekenden van tijd tot tijd geconfronteerd met nieuwe door [klager] en [klaagster] opgerichte/gecontroleerde (buitenlandse) (rechts)personen en met nieuwe advocaten, die terwijl zij niet over vrij te besteden vermogen beschikken en voor besteding van paulianeus ‘afgezonderd’ of nieuw vermogen (lees: voor de respectievelijke boedels bestemd vermogen) geen toestemming van (een van) ondertekenden bestaat.

U dient zich van het bovenstaande bewust te zijn, zowel in het kader van de vernietigbaarheid van betalingen of vergoedingen aan u of uw kantoor als in het kader van het voor u geldende tucht- en strafrecht (witwassen). In het bijzonder dient u zich te vergewissen van de herkomst van de gelden waarmee uw diensten worden vergoed.

Mochten paulianeuze, strafbare en/of anderszins verdachte transacties worden ontdekt dan zullen deze door toepassing van de relevante wetsartikelen worden aangetast, zal terugbetaling worden gevorderd, zal tuchtrechtelijk worden geklaagd en zal voorts strafrechtelijke aangifte tegen u worden gedaan. In verband met dat laatste wijzen ondergetekenden als voorbeeld (en dus niet uitputtend) op het bepaalde in artikelen 47-48, 192, 340-344, 420bis en 420quater Sr, welke artikelen betrekking hebben op medeplegen van of medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk, inlichtingenplicht en witwassen in meerdere gradaties.”.

1.8    Op 22 december 2017 heeft verweerder een brief met soortgelijke strekking verstuurd aan de advocaat van [naam] Holding B.V., een (niet failliete) vennootschap van klaagster, en die advocaat verzocht openheid van zaken te geven over de wijze waarop hij wordt betaald.

1.9    Bij e-mailbericht van 21 januari 2018 hebben klagers bij de deken in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over mr. S., mr. Sch., verweerder en mr. O. Klagers hebben hun klacht mede ingediend namens [naam] Holding B.V. (hierna: [vennootschap 1]), [naam] Holding B.V. (hierna: [vennootschap 2]) en [naam] N.V. (hierna: [vennootschap 3]), van welke vennootschappen klaagster (indirect) bestuurder is.

1.10    Omdat verweerder geen genoegen nam met de reactie van de advocaat van [vennootschap 2] op de brief van verweerder van 22 december 2017, heeft verweerder – in zijn hoedanigheid van curator – de deken in het arrondissement Oost-Brabant per e-mail van 25 januari 2018 verzocht om overleg en een dekenstandpunt over de geheimhoudingsplicht van genoemde advocaat.

1.11    Omdat mr. S. lid is van de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, heeft voornoemde deken bij brief van 22 februari 2018 het Hof van Discipline verzocht om doorverwijzing van de klacht naar een andere deken. Bij beslissing van 23 maart 2018 heeft het Hof van Discipline de klacht doorverwezen voor onderzoek naar de deken in het arrondissement Gelderland (hierna: ‘de deken’).

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder klager en klaagster publiekelijk heeft gecriminaliseerd door het bloot innemen van stellingen;

Toelichting:

Tot op de dag van vandaag is niet in rechte komen vast te staan dat klagers iets onttrokken hebben aan de boedels. Nimmer heeft verweerder of een van de andere curatoren in rechte bewezen dat sprake is van paulianeus handelen, benadeling van schuldeisers of het aanwezig zijn van wetenschap.

b)    verweerder adviseurs en advocaten die klagers bijstaan heeft geïntimideerd;

Toelichting:

De stellingen en conclusies in de brieven van 12 december 2017 en 22 december 2017 zijn ongefundeerd. Het zonder enig bewijs uiten van dergelijke ernstige beschuldigingen en het intimideren van advocaten is onrechtmatig en een ernstige vorm van smaad en laster. De brieven dienden geen ander doel dan het bemoeilijken en/of onmogelijk maken van rechtsbijstand aan klagers en daarmee het afsnijden van de toegang tot de rechter.

c)    verweerder zich onrechtmatig heeft gedragen jegens derden;

Toelichting:

Bij binnentredingen in 2014 en 2015 heeft verweerder derden geïntimideerd. Dit betrof mensen die klagers loyaal waren. Verweerder heeft mensen niet alleen verbaal geïntimideerd en bedreigd (“Als jij [klager] helpt, dan pak ik jou aan.”) maar ook fysiek door een laptop uit de armen te trekken en/of mensen aan de kant te duwen.

d)    verweerder misbruikmeldingen heeft gedaan bij de Raad voor Rechtsbijstand;

Toelichting:

Hiermee is actief geprobeerd om toevoegingen te dwarsbomen en klager en klaagster te ontdoen van rechtsbijstand waar zij eenvoudig recht op hebben.

e)    verweerder in zijn brief van 25 januari 2018 aan de deken in Oost-Brabant leugenachtige verklaringen heeft opgenomen, althans de deken bewust op een verkeerd been heeft gezet;

Toelichting:

Verweerder heeft geprobeerd de deken te laten geloven dat de rechter-commissaris de curatoren steunt en zelfs zou hebben geïnstrueerd de dreigbrieven te sturen. Klager verwijst naar de volgende alinea uit genoemde brief: “Niet alleen maakt de betreffende advocaat zich schuldig aan witwassen (titel XXXA Sr.), daarop hebben curatoren alle advocaten inmiddels allemaal gewezen (overigens na instructie van de rechter-commissaris in dit cluster faillissementen) (…)” In het kader van het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 17 april 2018 heeft de rechter-commissaris echter gesteld dat hij de curatoren niet heeft geïnstrueerd.

 

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.2    Uit de klacht en de aanvulling daarop blijkt niet van enige zelfstandige klacht van de vennootschappen [vennootschap 1], [vennootschap 2] en [vennootschap 3]. Ook is niet duidelijk in welke hoedanigheid verweerder een verwijt wordt gemaakt en/of op welke insolventie de klacht betrekking heeft. Nu deze klagers, ondanks daartoe in de gelegenheid zijn gesteld, geen klacht hebben geformuleerd, dienen zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun klacht.

3.3    Voorts betwist verweerder tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Meer algemeen heeft verweerder toegelicht dat de faillissementen van de vennootschappen en klager (in privé) en de WSNP van klaagster zich kenmerken door ongekende tegenwerking en het niet voldoen aan wettelijke verplichtingen. Per klachtonderdeel luidt het verweer van verweerder als volgt.

Ad klachtonderdeel a)

3.4    Het standpunt dat verweerder heeft ingenomen jegens klager en klaagster is gebaseerd op uitgebreid feitenonderzoek en is gehonoreerd in rechterlijke uitspraken. Als curator mocht verweerder bepalen wat voor de boedel de meest doelmatige aanpak was. Verweerder is bij het behartigen van de aan hem toevertrouwde belangen steeds binnen de voor hem, als curator, geldende grenzen gebleven.

Ad klachtonderdeel b)

3.5    De brieven van 12 december 2017 en 22 december 2017 zijn niet meer of minder dan een indringende waarschuwing aan de raadslieden van klagers. In de brieven wordt gesproken over het vermoeden dat die advocaten zich laten betalen met gelden die klagers uit de faillissementsboedels hebben onttrokken. Volgens de curatoren kunnen klagers, nu alles failliet is of onder controle van de curatoren staat, in theorie niet over (veel) middelen beschikken. Klagers en hun advocaten moeten daarom inzichtelijk maken op welke wijze de raadslieden worden betaald. Het door curatoren – onder wie verweerder – ingenomen standpunt is niet onjuist of onredelijk. Het is de wettelijke taak van verweerder om waar mogelijk de boedels te reconstrueren en daaraan onttrokken activa terug te brengen. Verweerder heeft met de brieven geen ontoelaatbare druk uitgeoefend. Het is aan de advocaten zelf geweest om een afweging te maken of de gevraagde informatie wordt verstrekt of niet. Uiteraard hebben klagers recht op rechtsbijstand maar daarbij mag de betaling niet geschieden met aan faillissementsboedels onttrokken gelden.

Ad klachtonderdeel c)

3.6    Verweerder betwist zich onrechtmatig te hebben gedragen jegens derden. Dit is feitelijk onjuist. Daarnaast kunnen klagers niet klagen over de beweerdelijke schending van rechten van derden.

Ad klachtonderdeel d)

3.7    Kort nadat verweerder één van de advocaten van klagers erop had gewezen dat deze mogelijk werd betaald met faillissementsgelden, hebben klagers de eerste aanvragen voor een toevoeging ingediend. Klager en klaagster zijn weliswaar insolvent verklaard maar door grote delen van hun vermogen buiten bereik van curatoren te houden, zijn zij nog steeds in staat om nieuwe procedures op te starten en advocaten in te schakelen en te betalen. In combinatie met de onttrekkingen die de curatoren hebben geconstateerd, blijkt dat klagers nog steeds over veel middelen en vermogen beschikken zodat zij daarom al (vermoedelijk) niet in aanmerking komen voor een toevoeging. Een ieder is bevoegd om vermeend misbruik te melden bij de Raad voor de Rechtsbijstand, zo ook verweerder. Het is aan de Raad voor Rechtsbijstand om daarover te oordelen.

Ad klachtonderdeel e)

3.8    Het e-mailbericht van 25 januari 2018 is per abuis bij klagers terechtgekomen. Het was overduidelijk dat dit strikt persoonlijke bericht bedoeld was voor de deken Oost-Brabant en niet voor klagers en hun raadslieden. Bovendien is de door klagers gegeven uitleg van de e-mail onjuist. De rechter-commissaris heeft geen opdracht gegeven om een ‘dreigmail’ aan de advocaten van klagers te sturen. Wat wel besproken is tussen de rechter-commissaris en de curatoren is vertrouwelijk. De curatoren hoeven niet uit te leggen en mogen zelfs niet uitleggen aan derden wat zij met de rechter-commissaris hebben besproken en wat er is besloten. Desgewenst zal verweerder het Hof van Discipline in staat stellen om vertrouwelijk kennis te nemen van zijn verweer op dit punt.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter heeft eerst het niet-ontvankelijkheidsverweer van verweerder te beoordelen alvorens aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht kan worden toegekomen.

4.2    Klager en klaagster hebben de klacht mede ingediend namens de vennootschappen [vennootschap 1], [vennootschap 2] en [vennootschap 3]. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat (in een bepaalde hoedanigheid) komt niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De vraag is welk concreet belang de genoemde drie vennootschappen bij de klacht hebben en in hoeverre de klacht deze vennootschappen raakt. Klagers hebben weliswaar toegelicht dat klaagster (indirect) bestuurder is (geweest) van deze vennootschappen maar hebben daarnaast niet, althans onvoldoende, per vennootschap concreet toegelicht waarin het vereiste rechtstreeks en persoonlijk belang huist. Nu deze toelichting ontbreekt dient de voorzitter voornoemde vennootschappen kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren in hun klacht.

4.3    Voor zover hierna over klagers wordt gesproken, worden enkel nog klager en klaagster bedoeld.

4.4    De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan deze norm toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

4.5    Klagers verwijten verweerder dat hij hen publiekelijk heeft gediscrimineerd door het ‘bloot’ innemen van stellingen. Van publiekelijke discriminatie, in die zin dat verweerder zich als curator heeft misdragen, is de voorzitter niet gebleken. Daartoe hebben klagers onvoldoende gesteld. Elke curator mag stellingen innemen die hem in het kader van de belangenbehartiging van de failliete boedel(s) goeddunken. Of de rechter deze stellingen vervolgens al dan niet honoreert is niet relevant voor de vraag of sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Daarvan is zoals gezegd pas sprake als vast komt te staan dat verweerder zich zodanig heeft misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd. In het klachtdossier heeft de voorzitter hiervoor geen aanwijzingen kunnen vinden. De omstandigheid dat klagers zich stellig hebben verzet tegen de door verweerder ingenomen stellingen maakt dit oordeel niet anders. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.6    Volgens klagers is sprake van intimidatie van adviseurs en advocaten in de brieven van 12 december 2017 en van 22 december 2017. Anders dan klagers menen is de voorzitter  van oordeel dat geen sprake is van brieven met een grensoverschrijdende inhoud, in die zin dat sprake zou zijn van ongepaste (be)dreigende of intimiderende woorden. Verweerder heeft genoegzaam toegelicht dat en waarom volgens de betrokken curatoren – onder wie verweerder – voldoende gronden aanwezig waren om de brief van 12 december 2017, in het kader van de uitoefening van zijn taak als curator en aldus ter bescherming van de failliete boedels, te versturen. Curatoren hebben de ontvangers van de brief willen waarschuwen, hetgeen was toegestaan in het kader van hun taakvervulling. Klagers hebben onvoldoende gesteld en onderbouwd om te kunnen oordelen dat verweerder door verzending van deze brief het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Datzelfde geldt voor de brief van 22 december 2017. Dat klagers zich niet kunnen verenigen met de inhoud van de brieven maakt, wat daarvan verder ook zij, het voorgaande niet anders. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is de voorzitter niet gebleken. De klacht wordt kennelijk ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdeel c)

4.7    Dat verweerder zich jegens derden onrechtmatig heeft gedragen, zoals klagers hebben gesteld, is een verwijt dat hier niet ter beoordeling kan worden voorgelegd. Enkel het handelen van verweerder jegens klagers kan hier, binnen de kaders van het tuchtrecht, worden beoordeeld. Nu een eigen en persoonlijk belang ontbreekt, zal de voorzitter klagers kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel c.

Ad klachtonderdeel d)

4.8    Het enkele feit dat namens verweerder misbruikmeldingen bij de Raad voor Rechtsbijstand zijn gedaan, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat en waarom er volgens hem aanwijzingen waren van misbruik van de toevoegingsregeling. Aldus kan niet gezegd worden dat verweerder deze meldingen zonder enige grond heeft gedaan of, zoals klagers hebben gesteld, dat deze meldingen enkel zijn gedaan om klagers de toegang tot de rechter te beletten. Daarvan is de voorzitter niets gebleken. De voorzitter oordeelt klachtonderdeel d kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.9    De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder leugenachtige verklaringen heeft opgenomen in zijn e-mail van 25 januari 2018 aan de deken in Oost-Brabant. Klagers stellen weliswaar dat verweerder de indruk heeft gewekt dat de rechter-commissaris heeft geïnstrueerd om de dreigbrieven te versturen, maar deze lezing is een andere dan die feitelijk uit het door klagers aangehaalde citaat kan worden gehaald én een andere dan die verweerder kennelijk heeft bedoeld. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat en waarom hij verder niet inhoudelijk op de bedoelde ‘instructie’ van de rechter-commissaris in kan gaan, maar los daarvan is dus niet komen vast te staan dat sprake is geweest van leugenachtige verklaringen. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht voor zover die is ingediend namens [naam] Holding B.V., [naam] Holding B.V. en [naam] N.V. met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel c met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 24 juni 2019.

 

griffier    voorzitter

 

Verzonden d.d. 24 juni 2019.