Rechtspraak
Uitspraakdatum
24-06-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:111
Zaaknummer
19-124
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klagers, waaronder enkele vennootschappen, hebben meerdere curatoren, onder wie verweerder, beklaagd die betrokken zijn geweest bij vele aan hen gelieerde faillissementen. Deze curatoren hebben advocaten en adviseurs van klagers een gezamenlijke brief gestuurd vanwege het vermoeden dat klagers vermogen onttrokken aan de failliete boedels om daarmee deze advocaten en adviseurs te betalen. Volgens klagers is deze brief intimiderend en bedoeld om klagers de toegang tot de rechter af te snijden. De voorzitter oordeelt de vennootschappen kennelijk niet-ontvankelijk in hun klacht. De klacht wordt voor het overige kennelijk ongegrond geoordeeld nu onvoldoende aannemelijk is dat verweerder als curator met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 24 juni 2019
in de zaak 19-124
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
en
klager
mede ingediend namens:
- [naam] Holding B.V.,
- [naam] Holding B.V.,
- [naam] N.V.,
hierna samen: klagers
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 4 maart 2019 met kenmerk K 18/51, door de raad digitaal ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager en klaagster zijn gehuwd en hebben vele vennootschappen (gehad).
1.2 Klager is op 16 april 2013 failliet verklaard waarna verweerder en mr. S. tot curatoren benoemd zijn.
1.3 Klaagster is op 14 juni 2016 toegelaten tot de wettelijke schuldsanering (hierna: ‘de WSNP’), waarbij een bewindvoerder is benoemd. Op 19 april 2018 is de WSNP tussentijds beëindigd. Vanaf die dag verkeert klaagster in staat van faillissement.
1.4 Uiteindelijk zijn een honderdtal aan klagers gelieerde vennootschappen failliet verklaard. Verweerder en mr. S. zijn tot curatoren benoemd van zo’n 72 van deze vennootschappen. Mr. D. is tot curator benoemd van ruim 30 failliete vennootschappen.
1.5 Mr. D. heeft zich in genoemde faillissementszaken meermalen laten bijstaan door mr. O.
1.6 In de faillissementen en daaraan gerelateerde zaken is veelvuldig geprocedeerd.
1.7 Op 12 december 2017 hebben verweerder, mr. S., mr. D. en de bewindvoerder gezamenlijk een brief gestuurd aan zo’n 10 advocaten die klager en/of klaagster en/of aan hen gelieerde entiteiten bijstaan dan wel hebben bijgestaan. De brief luidt als volgt:
“U treedt in diverse kwesties op als (proces)advocaat van [klaagster], echtgenote van [klager], en aan hen gelieerde entiteiten (zoals, maar niet beperkt tot, Stichting [naam], Stichting [naam], Stichting [naam], [naam] Holding B.V. en [naam] N.V.).
Ondergetekenden maken (op voorhand bezwaar tegen vergoeding van de daarmee gepaard gaande kosten, al dan niet – op papier – betaald door (buitenlands) (rechts)personen die aan [klager] en [klaagster] zijn gelieerd of door hen zijn gefinancierd. Daartoe is met name het volgende redengevend:
1. Reeds uit de in 2012 in opdracht van [klager] uitgebrachte Sman-waarderingen bleek van een aanzienlijk vermogenstekort in alle [naam klager]-vennootschappen, bevestigd door de faillissementen of andere wijze van vereffening van nadien. In dat verband wordt ook gewezen op de notariële akte van 19 december 2012 aan de hand waarvan alle certificaten in de [naam klager]-vennootschappen voor slechts EUR 18,00 zijn overgedragen, waarin onder XI (iii) is vermeld dat de waarde van deze certificaten en de aandelen in de [naam klager]-vennootschappen nihil bedraagt. Daarbij is ook verwezen naar voormelde Sman-waarderingen. Onder andere [klager], [klaagster], Stichting [naam] en Stichting [naam] zijn partij bij deze akte. Deze notariële akte levert dwingend bewijs op (artikel 157 Rv).
2. [Klager] noch [klaagster] of enige aan hen gelieerde (rechts)persoon beschikt over vrij te besteden vermogen. Zij zijn immers (materieel) insolvent. Daarbij is relevant dat [klager], [klaagster] en aan hen gelieerde (rechts)personen hebben aangetoond bedreven te zijn (geweest) in het ‘afzonderen’ van vermogen en zo verhaal daarop door schuldeisers of ondergetekenden onmogelijk te maken, althans te frustreren. Inmiddels zijn reeds vele overdrachten, verpandingen, verrekeningen en andere rechtshandelingen nietig verklaard in verband met strijd met de goede zeden dan wel buitengerechtelijk vernietigd met een beroep op, bijvoorbeeld, de faillissementspauliana van artikel 42 Fw e.v. Die buitengerechtelijke vernietiging werkt direct, ook als deze door de geadresseerden daarvan worden betwist.
3. In weerwil van het vorenstaande worden ondergetekenden van tijd tot tijd geconfronteerd met nieuwe door [klager] en [klaagster] opgerichte/gecontroleerde (buitenlandse) (rechts)personen en met nieuwe advocaten, die terwijl zij niet over vrij te besteden vermogen beschikken en voor besteding van paulianeus ‘afgezonderd’ of nieuw vermogen (lees: voor de respectievelijke boedels bestemd vermogen) geen toestemming van (een van) ondertekenden bestaat.
U dient zich van het bovenstaande bewust te zijn, zowel in het kader van de vernietigbaarheid van betalingen of vergoedingen aan u of uw kantoor als in het kader van het voor u geldende tucht- en strafrecht (witwassen). In het bijzonder dient u zich te vergewissen van de herkomst van de gelden waarmee uw diensten worden vergoed.
Mochten paulianeuze, strafbare en/of anderszins verdachte transacties worden ontdekt dan zullen deze door toepassing van de relevante wetsartikelen worden aangetast, zal terugbetaling worden gevorderd, zal tuchtrechtelijk worden geklaagd en zal voorts strafrechtelijke aangifte tegen u worden gedaan. In verband met dat laatste wijzen ondergetekenden als voorbeeld (en dus niet uitputtend) op het bepaalde in artikelen 47-48, 192, 340-344, 420bis en 420quater Sr, welke artikelen betrekking hebben op medeplegen van of medeplichtigheid aan bedrieglijke bankbreuk, inlichtingenplicht en witwassen in meerdere gradaties.”.
1.8 Bij e-mailbericht van 21 januari 2018 hebben klagers bij de deken in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder, mr. S., mr. D en mr. O. Klagers hebben hun klacht mede ingediend namens [naam] Holding B.V. (hierna: [vennootschap 1]), [naam] Holding B.V. (hierna: [vennootschap 2]) en [naam] N.V. (hierna: [vennootschap 3]), van welke vennootschappen klaagster (indirect) bestuurder is.
1.9 Omdat verweerder lid is van de raad van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, heeft voornoemde deken bij brief van 22 februari 2018 het Hof van Discipline verzocht om doorverwijzing van de klacht naar een andere deken. Bij beslissing van 23 maart 2018 heeft het Hof van Discipline de klacht doorverwezen voor onderzoek naar de deken in het arrondissement Gelderland (hierna: ‘de deken’).
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder adviseurs en advocaten die klagers bijstaan heeft geïntimideerd.
2.2 Klagers hebben hun klacht als volgt toegelicht. De stellingen en conclusies van verweerder in de dreigbrief van 12 december 2017 zijn ongefundeerd. Het zonder enig bewijs uiten van dergelijke ernstige beschuldigingen en het intimideren van advocaten is onrechtmatig en een ernstige vorm van smaad en laster. De brief diende geen ander doel dan het bemoeilijken en/of onmogelijk maken van rechtsbijstand aan klagers en daarmee het afsnijden van de toegang tot de rechter.
3 VERWEER
3.1 Het verweer luidt, zakelijk weergegeven, als volgt.
3.2 Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Verweerder is binnen de voor hem, in zijn hoedanigheid van curator, geldende grenzen gebleven. Als vermogen aan de failliete boedel wordt onttrokken om daarmee onder meer advocaten te betalen, dan kan dit worden gekwalificeerd als paulianeuze transacties en/of het medeplegen of medeplichtig zijn aan bedrieglijke bankbreuk, schending van de inlichtingenplicht en witwassen, en is het de plicht van de curator(en) de onttrokken vermogensbestanddelen van de ontvangen op te eisen. In het kader van de vervulling van zijn taak als curator heeft verweerder, samen met de andere curatoren, de brief van 12 december 2017 verstuurd. Van ongefundeerde stellingen en conclusies is geen sprake. Het in de brief onder 1 tot en met 3 gestelde is louter een weergave van de feiten. De brief bevat enkel een waarschuwing en op geen enkele wijze een beschuldiging of bedreiging. Gelet op de mogelijkheid van bijstand door een advocaat op toevoegingsbasis, kan bovendien niet gesteld worden dat curatoren klagers met het verzenden van voornoemde brief de toegang tot het recht zouden belemmeren.
4 BEOORDELING
4.1 Klager en klaagster hebben de klacht mede ingediend namens de vennootschappen [vennootschap 1], [vennootschap 2] en [vennootschap 3]. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat (in een bepaalde hoedanigheid) komt niet aan een ieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De vraag is welk concreet belang de genoemde drie vennootschappen bij de klacht hebben en in hoeverre de klacht deze vennootschappen raakt. Klagers hebben weliswaar toegelicht dat klaagster (indirect) bestuurder is (geweest) van deze vennootschappen maar hebben daarnaast niet, althans onvoldoende, per vennootschap concreet toegelicht waarin het vereiste rechtstreeks en persoonlijk belang huist. Nu deze toelichting ontbreekt dient de voorzitter voornoemde vennootschappen kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren in hun klacht.
4.2 Voor zover hierna over klagers wordt gesproken, worden enkel nog klager en klaagster bedoeld.
4.3 De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan deze norm toetsen.
4.4 Klagers beklagen zich over de brief van 12 december 2017. Anders dan klagers menen is de voorzitter van oordeel dat geen sprake is van een brief met een grensoverschrijdende inhoud, in die zin dat sprake zou zijn van ongepaste (be)dreigende of intimiderende woorden. Verweerder heeft genoegzaam toegelicht dat en waarom er volgens de betrokken curatoren – onder wie verweerder – voldoende gronden aanwezig waren om deze brief, in het kader van de uitoefening van zijn taak als curator en aldus ter bescherming van de failliete boedels, te versturen. Curatoren hebben de ontvangers van de brief willen waarschuwen, hetgeen was toegestaan in het kader van hun taakvervulling. Klagers hebben onvoldoende gesteld en onderbouwd om te kunnen oordelen dat verweerder door verzending van deze brief het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Dat klagers zich niet kunnen verenigen met de inhoud van de brief maakt, wat daarvan verder ook zij, het voorgaande niet anders. Verweerder mocht tot verzending van de brief overgaan. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is de voorzitter niet gebleken. De klacht wordt kennelijk ongegrond geoordeeld.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht voor zover die is ingediend namens [vennootschap 1], [vennootschap 2] en [vennootschap 3] met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
- de klacht voor het overige, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 24 juni 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 24 juni 2019.