Rechtspraak
Uitspraakdatum
01-07-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:105
Zaaknummer
19-137/DB/OB
Inhoudsindicatie
Advocaat had cliënt uitdrukkelijk en schriftelijk moeten wijzen op de verschillende uitkomsten van toedeling van de woning of verkoop daarvan voor het al dan niet intrekken van de toevoeging.
Inhoudsindicatie
Ook indien een toevoeging is verstrekt mag van de advocaat worden verlangd dat hij de cliënt eigener beweging periodiek schriftelijk een urenspecificatie en kostenopgave verstrekt.
Inhoudsindicatie
Klacht gegrond, waarschuwing
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 1 juli 2019
in de zaak 19-137/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 12 juni 2018 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 7 maart 2018 met kenmerk 48/18/079k, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 mei 2019 in aanwezigheid van klaagster, de gemachtigde van klaagster, verweerster en de gemachtigde van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van de deken van 7 maart 2019, met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, aan de opdrachtgever de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster heeft zich in februari 2017 tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan bij de financiële afwikkeling van de scheiding van haar partner. Verweerster heeft op 14 februari 2017 de opdracht schriftelijk bevestigd. Hierin staat onder meer het volgende: “Er zal voor u een toevoeging worden aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Indien deze aanvraag om financiële redenen wordt afgewezen of alsnog wordt ingetrokken op een later tijdstip, zal de advocaat aan de opdrachtgever een honorarium van € 245,- per uur in rekening brengen (…..).”
2.2 De Raad voor Rechtsbijstand heeft bij beslissing van 8 maart 2017 een toevoeging aan klaagster verleend, waarbij aan klaagster een eigen bijdrage van € 849,00 is opgelegd. In de bijlage bij voormelde beslissing staat onder meer het volgende: “ Tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartoe verzetten, wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken indien a. (……..) of b. op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend, de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingsvrij vermogen heeft (artikel 34 G lid 1 onder a. en b. Wet op de Rechtsbijstand.
2.3 Partijen hebben op 9 augustus 2017 een scheidingsconvenant ondertekend. Ten aanzien van de gezamenlijke woning zijn in het convenant twee opties beschreven, een waarbij klaagster de woning zou overnemen en aan haar ex-partner een bedrag van € 24.305,79 zou betalen en een waarbij de woning zou worden verkocht met een minimale verkoopprijs van € 410.000,- en een overwaarde van €48.611,79, waarbij klaagster een bedrag van € 24.305,79 zou ontvangen.
2.4 Klaagster heeft verweerster op 4 oktober 2017 telefonisch bericht dat de woning verkocht zou worden. Verweerster heeft per email van 5 oktober 2017 het volgende aan klaagster geschreven: “Na ons telefoongesprek gisteren ben ik overgegaan tot financiële afsluiting van het dossier. Dat betekent dat ik bij de Raad voor Rechtsbijstand mijn uren moet verantwoorden en zij mij een vergoeding zullen betalen. In dat kader ben ik echter verplicht ook duidelijkheid te verschaffen omtrent het financiële resultaat dat de zaak jou als rechtzoekende oplevert. Nu de woning (in het kader van het einde van de samenleving, en zoals geregeld in jullie echtscheidingsconvenant) alsnog wordt verkocht en dit waarschijnlijk voor jou betekent dat er een resultaat wordt behaald van meer dan € 12.500,- (dat is de grens) wordt de toevoeging achteraf ingetrokken. Dat brengt tevens met zich mee dat jij de kosten voor rechtsbijstand alsnog zelf moet voldoen. (…….) Voor de situatie dat de toevoeging wordt ingetrokken, stuur ik je bijgaand mijn concept declaratie toe. Deze ben je nu nog niet verschuldigd. Eerst moet er duidelijkheid komen vanuit de Raad. Ik wil je echter wel alvast informeren over wat er mogelijk nog aan kosten komen gaat. Mocht de Raad de toevoeging intrekken, dan stel ik voor dat je de declaratie voldoet zodra de woning is verkocht en je over de financiële middelen beschikt.”
Verweerster heeft op 21 november 2017 de definitieve declaratie ad €7.769,62 aan klaagster toegezonden.
2.5 In december 2017 heeft emailcorrespondentie tussen klaagster en verweerster plaatsgevonden over de intrekking van de toevoeging en de declaratie van verweerster. De e-mails van klaagster van 7 en 11 december 2011 zijn vervolgens door de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster in behandeling genomen. De klachtenfunctionaris heeft op 12 januari 2018 op de klacht gereageerd. De gemachtigde van klaagster heeft zich bij brief van 14 maart 208 tot het kantoor van verweerster gewend. De klachtenfunctionaris heeft in antwoord hierop verwezen naar zijn eerdere brief van 12 januari 2018 aan klaagster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
1. heeft verzuimd klaagster duidelijk en schriftelijk te informeren over de mogelijkheid dat de toevoeging achteraf zou kunnen worden ingetrokken en over de consequenties daarvan;
2. klaagster niet tussentijds heeft geïnformeerd over het verloop van de kosten.
4 VERWEER
Het verweer luidt –zakelijk weergegeven- als volgt.
4.1 Verweerster heeft tijdens de eerste bespreking met klaagster op 13 februari 2017 de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand met klaagster besproken. Verweerster heeft toen tevens besproken dat in het geval de woning verkocht zou worden en klaagster vanwege de ontvangst van de helft van de overwaarde niet langer onder de norm van de gesubsidieerde rechtsbijstand zou vallen, op grond waarvan een eventueel verleende toevoeging later zou worden ingetrokken, klaagster de kosten van verweerster zelf zou dienen te voldoen. Zowel in de opdrachtbevestiging van 17 februari 2017 als de brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 8 maart 2017 wordt gewezen op de mogelijkheid van intrekking van de toevoeging na resultaatsbeoordeling bij de afhandeling van de zaak.
4.2 Partijen hebben in de periode tussen ondertekening van het convenant in augustus 2017 en het telefoongesprek op 4 oktober 2017 besloten dat de woning verkocht zou worden. Klaagster heeft dit op 4 oktober 2017 aan verweerster bericht. Verweerster heeft klaagster per email van 5 oktober 2017 geïnformeerd over de richting de Raad voor Rechtsbijstand te nemen stappen. Zij heeft klaagster er tevens op gewezen dat de verkoop van de woning naar verwachting zou leiden tot het intrekken van de toevoeging. Hoewel klaagster op 5 oktober 2017 is gewezen op de gevolgen van de verkoop van de woning voor de aan klaagster verleende toevoeging is er van de zijde van klaagster geen mededeling gekomen dat alsnog van de voorgenomen verkoop werd afgezien.
4.3 Het was steeds de bedoeling van klaagster dat de woning aan haar zou worden toegescheiden, in welk geval de toevoeging in stand zou blijven. Verweerster heeft klaagster niet anders behandeld dan in geval zij vanaf het begin een betalende cliënte zou zijn geweest. Gegeven die grondhouding paste het niet dat klaagster op de hoogte zou worden gehouden van de (kosten van de) tijdsbesteding. Nu niets er op wees dat de toevoeging zou worden ingetrokken, diende het verstrekken van die info geen enkel doel.
5 BEOORDELING
Ad onderdeel 1
5.1 Vast staat dat klaagster bij brief van 14 februari 2017 van verweerster en bij brief van 8 maart 2017 erop is gewezen dat een verleende toevoeging na een resultaatsbeoordeling bij de definitieve afhandeling van een zaak kan worden ingetrokken. Klaagster was derhalve op de hoogte van de mogelijkheid van een eventuele intrekking van de toevoeging. De vraag die ter beoordeling van de raad voorligt is of klaagster hiermee voldoende was geïnformeerd. Vast staat dat tijdens het eerste gesprek de financiële situatie aan de orde is geweest, waaronder de financiële mogelijkheden van klaagster om de woning te behouden. Als onbetwist staat vast dat klaagster steeds te kennen gegeven dat zij de woning wenste te behouden, eventueel met financiële steun van haar nieuwe partner. Hoewel verweerster er van uit mocht gaan dat klaagster er veel aan was gelegen om de woning te behouden, was zij er tevens mee bekend dat het de vraag was of dit financieel haalbaar was, bij gebreke waarvan een verkoop van de woning niet uitgesloten kon worden. Onder die omstandigheden had van verweerster verwacht mogen worden dat zij klaagster bij de aanvang van de zaak explicieter en duidelijk had gewezen op de gevolgen van de beide opties ten aanzien van een eventuele intrekking van de toevoeging en meer in het bijzonder dat de toedeling van de helft van een eventuele overwaarde bij de verkoop van de woning aan klaagster na de resultaatsbeoordeling naar verwachting tot een intrekking van de toevoeging zou leiden. Onder bovenvermelde omstandigheden valt verweerster tuchtrechtelijk aan te rekenen dat zij klaagster hiervan in het ongewisse heeft gelaten en heeft volstaan met de enkele vermelding van haar uurtarief in geval de toevoeging zou worden ingetrokken. Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.
Ad onderdeel 2.
5.2 Van een zorgvuldig optredende advocaat in een zaak waarin een toevoeging is verstrekt mag niet alleen worden verlangd dat hij de cliënt tijdig en schriftelijk wijst op de mogelijkheid van een intrekking van een toevoeging, maar ook dat hij vervolgens de cliënt eigener beweging periodiek schriftelijk een urenspecificatie en kostenopgave verstrekt (ECLI:NL:TAHVD:2017:125). Vaststaat dat verweerster klaagster niet schriftelijk heeft geïnformeerd over de kosten en dat zij tussentijds geen urenspecificatie heeft verstrekt. Tot de zorg die een advocaat steeds heeft te betrachten behoort het deugdelijk schriftelijk vastleggen van voor de cliënt belangrijke informatie. De stelling van verweerster dat er geen reden was om aan te nemen dat de toevoeging zou worden ingetrokken omdat klaagster steeds te kennen had gegeven de woning te willen behouden doet niet af aan verweersters plicht om tussentijds schriftelijk een urenspecificatie en een kostenopgave aan klaagster te verstrekken. Hiermee was ook het onbegrip bij klaagster over de hoogte van de declaratie op het moment dat de toevoeging daadwerkelijk is ingetrokken voorkomen. Terzake valt verweerster tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Het tweede onderdeel van de klacht is eveneens gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25 reiskosten van klaagster,
b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500 kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.5 Verweerster moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klacht in beide onderdelen gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 25 aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klaagster op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3:
-: veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4 ;
- veroordeelt [verweerder/verweerster] tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5 ;
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans , voorzitter, mrs. J.B. de Meester en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2019.
Griffier Voorzitter