Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:108

Zaaknummer

19-193/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat die namens de wederpartij cassatie heeft ingesteld, kennelijk ongegrond. De voorzitter overweegt dat het op de weg van klaagster had gelegen om te onderbouwen op welke wijze verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Daarin is klaagster niet geslaagd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 22 mei 2019

in de zaak 19-193/DH/DH

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 20 maart 2019 met kenmerk K205 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 26 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is gescheiden. Met haar ex-echtgenoot (hierna: de man) is klaagster onder meer verwikkeld (geweest) in een geschil over de verdeling van goederen.

1.2    Verweerster heeft op 17 oktober 2017 namens de man beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van het Gerechtshof Den Haag van 19 juli 2017. 

1.3    Bij brief van 11 september 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet omdat zij misbruik heeft gemaakt van haar positie als cassatieadvocaat door namens de man cassatieberoep in te stellen. Daarbij is sprake geweest van belangenverstrengeling van de zijde van verweerster.

2.2    Ter onderbouwing van haar klacht heeft klaagster naar voren gebracht dat de man de huidige levenspartner is van verweerster, zodat verweerster niet onafhankelijk is geweest. Bovendien heeft verweerster cassatieberoep ingesteld ondanks haar toezegging aan de kinderen van klaagster en de man, dat zij zich niet zou mengen in de echtscheidingszaak.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster stelt zich op het standpunt dat de klacht kennelijk ongegrond dient te worden verklaard. Daartoe heeft verweerster aangevoerd dat zij niet is opgetreden als advocaat van de man, maar (slechts) op verzoek van en in overleg met de (voormalig) advocaat van de man het cassatieberoep heeft ingesteld. Het cassatieberoep betrof bovendien een zuivere rechtsvraag. Wat betreft de aard van de relatie tussen verweerster en de man stelt verweerster zich op het standpunt dat dit niet relevant is voor de beoordeling van de klacht, zodat zij daarop niet wenst in te gaan. Evenmin wenst verweerster te reageren op de stelling van klaagster klacht voor zover deze ziet op de door haar gedane (vermeende) toezegging aan de kinderen van klaagster en de man, omdat zij de kinderen niet in deze kwestie wil betrekken en zij deze stelling niet relevant vindt voor de beoordeling van de klacht.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat de klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster, althans een derde partij. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.2        Klaagster heeft haar klacht summier onderbouwd. Verweerster heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. Gelet op het verweer had het op de weg van klaagster gelegen feitelijk te onderbouwen op welke wijze verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Naar het oordeel van de voorzitter is klaagster daarin niet geslaagd. Nu verweerster tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt, en ook overigens niet is gebleken dat zij zich anderszins niet heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt, is de klacht kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.L. van Lijf als griffier op 22 mei 2019.