Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:107

Zaaknummer

19-174/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat, inhoudende dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan belangenverstrengeling. Getoetst aan gedragsregel 15, heeft klaagster naar het  oordeel van de voorzitter, geen redelijke bezwaren aangevoerd op grond waarvan het verweerder niet vrij zou staan de moeder en zusters van klaagster bij te staan

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 mei 2019

in de zaak 19-174/DH/DH

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 4 maart 2019 met kenmerk K187 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 6 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is tot 2014 lid geweest van een Haagse tennisclub, waarvan verweerder van 2009 tot 2014 voorzitter is geweest. Verweerder heeft klaagster in die hoedanigheid destijds gevraagd deel te nemen aan de interieurcommissie van die vereniging. Klaagster heeft voorts samen met verweerder deelgenomen aan een tennistoernooi in Londen.

1.2    In 2009 heeft verweerder klaagster enige tijd als advocaat bijgestaan in een naar aanleiding van een brand in haar appartement gerezen kwestie met de verzekeraar over de waarde van goederen van klaagster.

1.3    Met behulp van een advocaat heeft klaagster haar moeder en zusters in oktober 2017 verzocht rekening en verantwoording af te leggen betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van haar in 2002 overleden vader, alsmede om in dat verband stukken over te leggen.

1.4    In februari 2018 heeft verweerder namens de moeder en zusters van klaagsters schriftelijk gevraagd of klaagster de door haar opgevraagde stukken wellicht is kwijtgeraakt bij de brand in haar huis.

1.5    Bij brief van 15 augustus 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich jegens klaagster schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling. Klaagster verwijt verweerder concreet dat hij thans als advocaat optreedt voor haar moeder en twee zusters in een kwestie betreffende de  nalatenschap van haar vader, terwijl hij in het verleden in een Haagse tennisvereniging een vertrouwelijke relatie had met klaagster. Bovendien is hij volgens klaagster in of omstreeks 2010 voor haar als advocaat opgetreden tegen een verzekeringsmaatschappij.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

       

4    BEOORDELING

4.1    Op grond van gedragsregel 15 lid 1 onder b is het een advocaat in verband met de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid niet toegestaan tegen een cliënt of een voormalig cliënt op te treden. Van deze verplichting kan een advocaat op grond van gedragsregel 15 lid 3 alleen afwijken, indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden:

a.    de aan de advocaat toe te vertrouwen belangen betreffen niet dezelfde zaak ten aanzien waarvan de voormalige of bestaande client werd of wordt bijgestaan door de advocaat, houdt daar ook geen verband mee en een toekomstig verband is evenmin aannemelijk;

b.    de advocaat beschikt niet over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalig of bestaande cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie zijn voormalig of bestaande cliënt betreffende, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige of bestaande cliënt en

c.    er is niet gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige of bestaande cliënt.

 

4.2    De bescherming van de cliënt, zoals deze is neergelegd in gedragsregel 15, strekt er toe de cliënt te beschermen tegen de advocaat die beschikt over vertrouwelijke informatie van de cliënt, ten aanzien waarvan de advocaat verplicht is tot geheimhouding. Die vertrouwensband, en daarmee het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen, zou geschaad kunnen worden als de advocaat later tegen die cliënt zou kunnen gaan optreden met gebruikmaking van vertrouwelijke informatie uit die eerdere zaak.

4.3    Uit de correspondentie in het onderhavige klachtdossier blijkt dat verweerder thans de moeder en twee zusters van klaagster als wederpartij bijstaat in een andere zaak dan de zaak tegen de verzekeraar naar aanleiding van de brand. Deze zaak houdt geen verband met de huidige zaak en een toekomstig verband is ook niet aannemelijk. Aan de eerste voorwaarde is derhalve niet voldaan.

4.4    Klaagster heeft aangegeven dat verweerder haar, nadat hij van de brand gehoord had, heeft aangeboden haar te helpen. Hij was dus al voor zijn bijstand aan klaagster van die brand op de hoogte en zijn wetenschap daaromtrent vloeit dus niet uit die bijstand voort. De wetenschap van verweerder over de brand is naar het oordeel van de voorzitter derhalve niet vertrouwelijk van karakter zodat ook aan de tweede voorwaarde niet is voldaan.

4.5    Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster geen redelijke bezwaren aangevoerd op grond waarvan het verweerder niet vrij zou staan de moeder en zusters van klaagster bij te staan. Ook aan de derde voorwaarde is derhalve niet voldaan.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 22 mei 2019.