Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:114

Zaaknummer

18-381/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, De aanvraag is afgewezen, omdat de bij de aanvraag gevoegde bewijzen ontoereikend waren. Verweerster heeft bezwaar ingesteld en heeft daarbij opnieuw, deels dezelfde, ontoereikende bewijzen overgelegd. Het bezwaar is kennelijk ongegrond verklaard. Dit alles leidt tot een gegronde klacht en een berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 mei 2019

in de zaak 18-381/DH/DH

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde: (…)

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 december 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 15 mei 2018 met kenmerk K263 2017 dk/ak, door de raad ontvangen op 18 mei 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2019 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerster.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Op 7 april 2016 is klaagster met haar partner bij verweerster op kantoor geweest. De partner verbleef in Nederland zonder een geldig MVV-visum. Klaagster en haar partner hebben verweerster in dit verband om bijstand verzocht.

2.2    Vanwege het inkomen van klaagster kwam zij niet voor een toevoeging in aanmerking. Klaagster en verweerster hebben de afspraak gemaakt dat verweerster een vast tarief zou hanteren.

2.3    Op 3 mei 2016 heeft verweerster de opdracht aan klaagster bevestigd.

2.4    Op 28 juni 2016 heeft klaagster verweerster laten weten dat haar partner het inburgeringsexamen op twee onderdelen niet heeft gehaald en dat hij het examen opnieuw zal maken. Verweerster heeft op 30 juni 2016 laten weten dat het certificaat behaald moet zijn voordat de aanvraag bij de IND kan worden ingediend.

2.5    Uit een certificaat van 24 oktober 2016 blijkt dat de partner het inburgeringsexamen op 19 september 2016 met goed gevolg heeft afgelegd.

2.6    Op 9 november 2016 heeft klaagster verweerster een aantal documenten haar partner betreffend toegezonden, waaronder een ongehuwdverklaring.

2.7    Op 17 november 2016 heeft verweerster aan klaagster laten weten dat zij een aanvraagformulier met bijlagen voor een verblijfsvergunning heeft ingediend bij de IND. Verweerster heeft erop gewezen dat zij het certificaat van inburgering nog van klaagster moest ontvangen en dat zij de ontvangen ongehuwdverklaring niet kan printen. 

2.8    Op 22 november 2016 heeft de IND leges in rekening gebracht.

2.9    Bij beschikking van 22 december 2016 heeft de IND de aanvraag afgewezen. De gronden voor de afwijzing zijn dat de partner inburgeringsplichtig is, maar dat niet is aangetoond dat hij het inburgeringsexamen succesvol heeft afgelegd. Verder is de overgelegde ongehuwdverklaring te oud en bovendien slecht leesbaar. De vragen op de vragenlijst-partner zijn summier beantwoord en niet met documentatie onderbouwd. De relatieverklaring was slechts door klaagster ondertekend en niet ook door haar partner. Ook andere verklaringen die bij de aanvraag zijn overgelegd zijn onvolledig ingevuld en niet of niet volledig gedateerd.

2.10    Op 29 december 2016 heeft klaagster verweerster een nieuwe ongehuwdverklaring toegezonden.

2.11    Op 30 december 2016 heeft verweerster klaagster laten weten dat de aanvraag is afgewezen. Verweerster heeft hierover het volgende aan klaagster geschreven:

“(…) De aanvraag is om verschillende redenen afgewezen. Zo is het certificaat van het inburgeringsexamen van [de partner] niet meegestuurd en ook omdat de ongehuwdverklaring van uw partner is verouderd. Daarnaast zijn enkele verklaringen niet door u beiden ondertekend maar is de vragenlijst over uw relatie ook erg kort door u beantwoordt. Om deze redenen heeft de IND de aanvraag afgewezen. (…)”

Verweerster heeft klaagster erop gewezen dat het mogelijk is om bezwaar in te stellen tegen de afwijzing en heeft uiteengezet welke documenten nodig zijn om de beslissing te herstellen.

2.12    Op 17 januari 2017 heeft klaagster verweerster een aantal documenten toegezonden.

2.13    Op 19 januari 2017 heeft verweerster bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de IND.

2.14    Op 20 januari 2017 heeft verweerster klaagster laten weten dat zij bezwaar heeft ingesteld en dat zij daarbij de van klaagster ontvangen documenten heeft overgelegd. Verweerster heeft geschreven dat zij van klaagster nog een recente ongehuwdverklaring zal ontvangen.

2.15    Op 14 maart 2017 is het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. In de beslissing op bezwaar staat onder meer het volgende:

“(…) De aanvraag is onder andere afgewezen omdat de overgelegde ongehuwdverklaring niet in orde is en omdat niet werd voldaan aan het inburgeringsvereiste. Alleen als een aanvraag niet compleet, wordt een herstel verzuim om de aanvraag aan te vullen. Nu op basis van de overgelegde stukken geconcludeerd kon worden dat niet werd voldaan aan de voorwaarden, is geen herstel verzuim geboden voor ontbrekende stukken. (…) Overigens, dat betrokkene is tegengeworpen dat niet werd voldaan aan het inburgeringsvereiste, terwijl betrokkene reeds op 19 september 2016 basisexamen Inburgering heeft behaald, is betrokkene aan te rekening nu bij de aanvraag van 18 november 2016 enkel een negatieve uitslag Basisexamen Inburgering was bijgevoegd.

Bij het bezwaarschrift is overigens dezelfde ongehuwdverklaring overgelegd als bij de aanvraag van 18 november 2016 is overgelegd. (…) De akte is afgegeven op 2 februari 2016 wat inhoud dat de ongehuwde status van betrokkene is vastgesteld tot 2 februari 2016. Daarmee is de ongehuwde status langer dan 6 maanden geleden vastgesteld. Het feit dat er een nieuwe apostillestempel is geplaatst, doet niet af aan het feit dat de akte ouder is dan 6 maanden.

Daarnaast is de overgelegde vragenlijst partner van dermate slechte kwaliteit dat de inhoud ervan niet kan worden gelezen. Uit de opmaak kan echter worden vastgesteld dat deze nog steeds niet volledig is ingevuld. (…)”

2.16    Verweerster heeft voor haar werkzaamheden in verband met de aanvraag bij klaagster € 900,- in rekening gebracht. Voor haar werkzaamheden in bezwaar heeft verweerster € 1.800,- in rekening gebracht.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat zij jegens haar en haar partner is tekortgeschoten omdat de dienstverlening onvoldoende adequaat was.

3.2    Verweerster heeft door klaagster aangeleverde documenten niet gecontroleerd alvorens deze bij de IND in te dienen. In de bezwaarprocedure zijn de fouten die bij de aanvraag zijn gemaakt niet hersteld. Verweerster heeft het bezwaar onvoldoende onderbouwd; zij heeft te weinig documenten overgelegd en deze documenten boden onvoldoende aanvullende informatie ten aanzien van de bij de aanvraag overgelegde documenten.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft de klacht weersproken. Dat verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

5    BEOORDELING

5.1    Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.

5.2    Verweerster heeft voor klaagster en haar partner een aanvraag voor een verblijfsvergunning bij de IND ingediend. Deze aanvraag is, op de grond dat de bijlagen en de onderbouwing ervan ontoereikend waren, afgewezen. Als verweerster de bijlagen bij de aanvraag voor de indiening ervan goed had gecontroleerd had zij kunnen vaststellen dat deze de aanvraag niet of onvoldoende zouden ondersteunen. Verweerster had klaagster vervolgens kunnen instrueren om bepaalde documenten opnieuw aan te (laten) vragen of aan te vullen. Verweerster heeft dit alles nagelaten en heeft daarmee niet gehandeld zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt.

5.3    Verweerster heeft vervolgens bezwaar aangetekend tegen de afgewezen aanvraag. Het bezwaar heeft zij onvoldoende onderbouwd door, opnieuw, ontoereikende documentatie over te leggen. Verweerster heeft aldus de fout die zij in eerste instantie heeft gemaakt en waarop de IND in de beslissing van 22 december 2016 uitdrukkelijk heeft gewezen, in bezwaar niet voldoende hersteld. Ook dit is niet zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt.

5.4    De raad komt daarom tot het oordeel dat de klacht gegrond is. De omstandigheid dat klaagster met het uiten van haar klacht aan verweerster enige tijd heeft gewacht, volgens verweerster tot het moment dat de partner van klaagster een verblijfsvergunning had, doet aan de gegrondheid van de klacht niet af. Voorts is de raad van oordeel dat het verweerster niet siert dat zij (nog steeds) geen verantwoordelijkheid neemt en de bal teruglegt bij klaagster.

 

6    MAATREGEL

6.1    De raad is van oordeel dat de dienstverlening van verweerster aan klaagster ondermaats is geweest. De raad acht de maatregel van berisping daarom passend.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in € 1.000 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 1.000 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. A. Schaberg en P. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2019.