Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-06-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:121
Zaaknummer
18-976/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadbeslissing. Klacht van klager dat verweerder de beslissingen op bezwaar van het college niet tijdig aan klager heeft toegezonden, waardoor de beroepstermijnen zijn verstreken, gegrond verklaard. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 3 juni 2019
in de zaak 18-976/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 9 april 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 21 november 2018 met kenmerk R 2018/91 edl/dh, door de raad ontvangen op 23 november 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 april 2019. Klager is, hoewel deugdelijk daartoe opgeroepen, niet verschenen. Verweerder is, met bericht vooraf, niet verschenen.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen klachtdossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken , van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Bij besluit van 25 april 2017 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vlaardingen (hierna: het college) afwijzend beslist op de aanvraag van klager om een uitkering voor levensonderhoud. Bij besluit van 11 oktober 2017 heeft het college het door verweerder namens klager ingestelde bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de bestreden beslissing van 25 april 2017 gehandhaafd blijft, met wijziging van de motivering daarvan.
2.2 Bij besluit van 26 april 2017 heeft het college een aan klager verstrekt voorschot ad € 500,- terug gevorderd. Bij besluit van 11 oktober 2017 heeft het college het door verweerder namens klager ingestelde bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat de bestreden beslissing van 26 april 2017 gehandhaafd blijft.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij de beslissingen op bezwaar van het college van 11 oktober 2017 niet tijdig aan klager heeft toegezonden, waardoor de beroepstermijnen zijn verstreken.
3.2 Ter toelichting op zijn klacht heeft klager gesteld dat hij vanaf week 40 van oktober 2017 tot en met 3 december 2017 meermalen bij (het kantoor van) verweerder heeft geïnformeerd naar de beslissingen op bezwaar, maar telkens werd hem te kennen gegeven dat er geen informatie bekend was. Volgens klager had verweerder beroep moeten aantekenen of hem nogmaals moeten wijzen op de mogelijkheid om beroep aan te tekenen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich schriftelijk tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Voorop staat dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. Die vrijheid en die keuzes zijn niet onbegrensd, maar worden beperkt door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld. Die eisen brengen met zich dat het werk van de advocaat dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt dat de advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter bij een klacht over de door de advocaat geleverde kwaliteit een eigen oordeel vormt.
5.2 Verweerder stelt dat hij beide beslissingen van het college bij brief van 13 oktober 2017 aan klager heeft toegezonden. In diezelfde brief heeft verweerder klager te kennen gegeven dat hij een beroepsprocedure kansloos acht en dat hij namens klager geen voorlopig beroep zal indienen. Nadat klager op 4 december 2017 persoonlijk bij het kantoor van verweerder had geïnformeerd naar de beslissingen, heeft verweerder klager opnieuw de beslissingen toegezonden. Op 5 december 2017 heeft verweerder telefonisch contact gehad met klager. Tijdens dat telefoongesprek heeft klager verweerder wederom te kennen gegeven geen uitspraken te hebben ontvangen. Op 6 december 2017 heeft klager de uitspraken bij het kantoor van verweerder opgehaald.
5.3 Klager betwist de door verweerder geschetste gang van zaken. Gelet op de inhoud van het klachtdossier en de tegengestelde verklaringen van klager enerzijds en verweerder anderzijds, stelt de raad vast dat voldoende aannemelijk is dat verweerder de beslissingen van het College van Burgemeester en Wethouders van 11 oktober 2017 tijdig aan klager heeft verstuurd. Dit betekent echter nog niet dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om zich ervan te vergewissen dat klager, die ontkent de brief van 13 oktober 2017 te hebben ontvangen, (tijdig) wist van de beslissingen, van de consequenties die deze voor hem zouden hebben en de mogelijkheden die hem ten dienste stonden om deze consequenties aan te vechten. Vast staat immers dat verweerder de beslissingen niet per aangetekende post heeft verstuurd en ook staat vast dat verweerder geen andere poging heeft ondernomen om bij klager (rechtstreeks) na te gaan of hij van de beslissingen en van de gevolgen ervan wist. Naar het oordeel van de raad is dat onvoldoende zorgvuldig en had verweerder in de gegeven omstandigheden niet kunnen volstaan met de enkele verzending per gewone post van de brief van 13 oktober 2017, met als bijlagen de beslissingen van het college. Het argument van verweerder dat een eventueel ingesteld beroep kansloos zou zijn geweest, mag niet baten. Immers, als klager tijdig op de hoogte was geweest van de beslissingen had hij overleg kunnen hebben met verweerder over de mogelijkheid om beroep in te stellen. Pas dan komt de vraag aan de orde of dat zinvol is en of verweerder dit voor klager zou willen doen. In dat licht bezien is de handelwijze van verweerder naar het oordeel van de raad onvoldoende geweest, zodat de klacht gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 Alles overziend en mede in aanmerking genomen de ernst van die gedragingen en de afwezigheid van een tuchtrechtelijk verleden van verweerder, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50 aan hem vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25 reiskosten van klager,
b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500 kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.5 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort – de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema en H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2019.