Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:128

Zaaknummer

19-251/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de eigen advocaat over traagheid en ondeugdelijke advisering kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 juni 2019

in de zaak 19-251/DH/DH

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 12 april 2019 met kenmerk K257 2019 ar/ak, door de raad ontvangen op 12 april 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is slachtoffer van een strafbaar feit en heeft daarbij (letsel)schade opgelopen. De dader is strafrechtelijk veroordeeld. In de strafprocedure heeft klager een vordering als benadeelde partij ingediend.

1.2    Klager heeft verweerder verzocht om bijstand in de letselschadezaak. Bij brief van 29 mei 2018 heeft verweerder de opdracht aan klager bevestigd. Verweerder heeft onder meer geschreven dat hij voor klager een toevoeging zal aanvragen. De toevoeging is door de Raad voor Rechtsbijstand verleend.

1.3    Op 29 mei 2018 heeft verweerder mr. K, de advocaat die klager eerder had bijgestaan in de letselschadezaak, verzocht om het dossier toe te zenden.

1.4    Bij e-mail van 1 juni 2018 om 9.25 uur heeft verweerder klager laten weten dat hij het dossier van mr. K heeft ontvangen. Verweerder heeft geschreven dat hij op grond van het dossier heeft vastgesteld dat de vordering van klager als benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van ruim € 6.173,71 en dat de vordering voor het overige is afgewezen. Verweerder heeft klager erop gewezen dat dat laatste consequenties heeft voor de mogelijkheden in een civiele procedure.

1.5    Klager heeft op 1 juni 2018 om 11.56 uur als volgt gereageerd:

“Terugkomend op het vonnis.

Ik lees in het vonnis bladzijde 2 alinea 3.3 zin 8, dat een forensisch-medische rapportage ontbreekt en enkel het feit dat er verwondingen bij mij zijn opgetreden.

Eveneens op bladzijde 5 alinea 5.3 zin 9, geeft de rechtbank aan dat ik letsel heb opgelopen.”

1.6    Op 1 juni 2018 om 12.16 uur heeft verweerder het volgende geschreven aan klager:

“Dat is het punt niet.

De vordering is (voor zover deze niet is toegewezen) afgewezen en daarmee is in beginsel de weg naar de civiele rechter afgesneden.

Ik heb u beloofd dat uit te zoeken. (…)”

1.7    Bij e-mail van 23 augustus 2018 heeft verweerder mr. K gevraagd om toezending van de vordering van klager als benadeelde partij, omdat de wijze waarop deze is geformuleerd gevolgen kan hebben voor de mogelijkheden in een civiele procedure.

1.8    Op 28 augustus 2018 heeft verweerder klager het volgende geschreven:

“Van [mr. K] mocht ik het verzoek tot schadevergoeding ontvangen. Zie de bijlage. Daarin is gevorderd:

-    diverse materiële schadeposten        € 2.173,71

-    immateriële schadevergoeding         € 9.500,00

-    totaal                     € 11.673,71

Toegewezen is € 6.173,71, kennelijk bestaande uit € 2.173,71 materiële en € 4.000,00 immateriële schadevergoeding.

Van het Schadefonds heeft u tweemaal € 2.500,00 ontvangen. Dat strekte in mindering op voornoemde som van € 6.173,71, waarna u nog een bedrag van € 1.173,71 heeft ontvangen.

ln het verzoek tot schadevergoeding is (uitsluitend) het recht voorbehouden om, kort gezegd, het arbeidsvermogensverlies nog in een toekomstige civiele procedure te vorderen. Daarnaast kunnen mogelijk nog andere materiële schadeposten worden gevorderd, maar smartengeld in ieder geval niet meer.

Graag kom ik hierover met u te spreken. Zoekt u daartoe telefonisch contact met mij?”

1.9    Dezelfde dag heeft klager als volgt gereageerd:

“Ik heb vandaag [mr. K] telefonisch gesproken, omdat hij toen aangaf dat ik in een later stadium een civiele zaak moet/kan starten als blijkt dat het letsel blijvend is. [Mr. K] zei dat de artsen geen duidelijk oordeel konden geven, gezien ik nog in het genezing proces zat. Hij zei, als dat nu wel het geval is, dan kan de Rechter de letsel grondiger beoordelen.

Tevens zal ik naar de Rechter een brief schrijven betreft zijn oordeel en afwijzing, omdat het voor mij niet duidelijk is. (…)”

1.10    Bij e-mail van 22 november 2018 om 12.10 uur heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

“Naar aanleiding van onderstaande mail met bijlagen hebben wij elkaar op 12 november telefonisch gesproken. Vooralsnog beschik ik over onvoldoende bewijs om te kunnen aannemen, dat sprake is van andere schadeposten dan het lichamelijk letsel, de geleden pijn en gederfde levensvreugde. Met name heb ik geen aanwijzingen dat sprake is van arbeidsvermogensverlies (ten aanzien waarvan, maar dan ook uitsluitend daarvan, het recht is voorbehouden om vergoeding in een civiele procedure te vorderen).

Ook het tijdsverloop werkt daarbij in uw nadeel. Sedert het vonnis van 20 juni 2016 is namelijk geen actie in de richting van [de dader] ondernomen en naar mate de tijd voortschrijdt is het moeilijker om het causaal verband tussen het strafbaar feit enerzijds en de gevolgen daarvan anderzijds aan te tonen. En ook daarvan rust de bewijslast bij u.

Daarbij gevoegd, dat het nog maar zeer de vraag is of [de dader] enig verhaal biedt, kan ik moeilijk anders doen dan u adviseren deze zaak te laten rusten. Mocht u daaromtrent met mij nog van gedachten willen wisselen, belt u dan gerust.”

1.11    In zijn e-mail van 24 november 2018 om 11.48 uur aan verweerder heeft klager gemotiveerd uiteengezet dat hij het met het advies van verweerder niet eens is. Klager verzoekt verweerder, mocht hij de zaak niet willen doen, om afstand te doen van het honorarium van de Raad voor Rechtsbijstand. Klager wijst verweerder erop dat hij alles aan verweerder heeft verteld en dat verweerder bij het eerste gesprek heeft aangegeven dat het een civiele zaak is. Klager heeft vervolgens geschreven:

“U heeft mijn tijd hierdoor teniet laten doen. Er zijn namelijk tal van andere advocaten die de zaak wel zullen doen, zoals ook [mr. K] die wel van mening is dat het voortgezet kan worden in een civiele procedure. [De dader] zal of is al begonnen met werken en hij zal hoe dan ook de consequenties van de daden moeten dragen die hij bij mij heeft gepleegd.”

1.12    Op 27 november 2018 heeft verweerder per brief als volgt gereageerd:

“Dank voor uw e-mail van afgelopen zaterdag. Hoewel ik mij goed kan voorstellen, dat mijn advies voor u teleurstellend is, moet ik daar bij blijven, ondanks hetgeen u mij heeft bericht. Het is overigens niet zo, dat door mijn toedoen sprake is van onnodig tijdsverloop. Onderhavige gebeurtenis dateert al van 27 september 2015 en pas op 29 mei jl. hebben wij elkaar omtrent deze zaak voor het eerst gesproken. Ook is er geen enkele aanleiding om af te zien van de toevoegingsvergoeding en mijn desbetreffende declaratie heb ik dan ook heden bij de Raad voor Rechtsbijstand ingediend.

Mijn werkzaamheden nemen hiermee een einde en ik zal dan ook tot sluiting van het dossier overgaan. Bijgaand retourneer ik aan u alle stukken die u mij destijds heeft overhandigd c.q. die ik van [mr. K] heb ontvangen. lk heb daar geen kopieën van behouden.

Ondanks dat ik u negatief heb moeten adviseren, heb ik u met genoegen bijgestaan. Mocht u nog vragen hebben, belt u dan gerust.(…)”

1.13    Bij brief van 27 november 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.14    De e-mail van 27 november 2018 om 8.58 uur van verweerder aan klager heeft de volgende inhoud:

“Met verwondering heb ik kennis genomen van uw onderstaande mail. Het is inderdaad zo, dat u met bewijzen zult moeten komen en het is niet aan mij om deze te vergaren. Het is ook bepaald niet zo dat het enige wat ik tot nu toe heb gedaan, is u een rekening sturen. Het dan ook; nu u kennelijk geen vertrouwen (meer) heeft in mijn aanpak, kan ik niet anders doen dan de opdracht neerleggen. Ik verneem wel, welke rechtshulpverlener bereid is deze zaak van mij over te nemen, zodat ik het dossier aan hem of haar kan toesturen.

Het dossier heb ik inmiddels gesloten. Het dossier wordt gedurende minimaal vijf jaar na heden bewaard; wij behouden ons het recht voor het dossier nadien te vernietigen.”

1.15    Bij e-mail van 28 november 2018 aan verweerder heeft klager zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over de gang van zaken.

1.16    In zijn reactie van 3 december 2018 heeft verweerder herhaald dat hij niet anders kan dan de opdracht van klager neer te leggen.

1.17    Op 4 december 2018 heeft klager om toezending van het dossier gevraagd. Dezelfde dag heeft verweerder laten weten dat hij het dossier “liever niet” per post verzendt omdat dat wel eens misgaat en verweerder wil dat voorkomen. Verweerder heeft laten weten dat het dossier ter afhaling gereed ligt op zijn kantoor.

1.18    Op 12 december 2018 heeft verweerder klager gevraagd of hij het dossier die week komt ophalen en laten weten dat het dossier, als het niet afgehaald wordt, zal worden gearchiveerd.

1.19    In een e-mail van 20 december 2018 van mr. A aan klager staat dat verweerder “het verkeerde dossier” heeft toegezonden. Verweerder heeft volgens mr. A het dossier van de strafprocedure toegezonden. Mr. A heeft klager gevraagd om dit dossier te komen afhalen. Mr. A heeft verder geschreven dat verweerder heeft toegezegd dat het juiste dossier zal worden toegestuurd.

1.20    Verweerder heeft klager ook bijgestaan in een kwestie die een scooterongeval betreft. Uit het dossier blijkt niet duidelijk wanneer deze kwestie speelde en wat verweerder in verband daarmee voor klager heeft gedaan.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij zijn zaak heeft aangenomen en dat hij vervolgens enkele maanden later heeft geadviseerd om de zaak te laten rusten. Verweerder heeft zich aan de zaak onttrokken. Klager wenst dat verweerder de letselschadezaak voortzet of dat hij de afstand doet van de vergoeding die hij in verband met de verleende toevoeging heeft ontvangen, zodat een andere advocaat de zaak kan voortzetten. 

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat de eigen bijdrage in de letselschadezaak op nihil is gesteld. In de kwestie naar aanleiding van het scooterongeval zijn de advocaatkosten vergoed door de aansprakelijkheidsverzekeraar. Klager heeft verweerder aldus niets hoeven betalen.

3.2    Volgens verweerder heeft klager zich in verband met de letselschadezaak en de kwestie naar aanleiding van het scooterongeval tot een andere advocaat gewend. Verweerder heeft beide dossiers naar de opvolgende advocaat gezonden.

3.3    Het verweer zal voor het overige, voor zover van belang, hierna worden besproken.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat de klacht niet ziet op de bijstand van verweerder in de kwestie naar aanleiding van het scooterongeval. Deze kwestie behoeft daarom geen nadere bespreking.

4.2    De voorzitter stelt bij de beoordeling voorop dat tot de professionele standaard waaraan advocaten moeten voldoen het inschatten van de slagingskans van een eventueel aanhangig te maken procedure behoort. Tot die professionele standaard behoort verder het informeren van de cliënt over die inschatting, ook indien de cliënt daar niet uitdrukkelijk om heeft verzocht. Het staat een advocaat vervolgens vrij om geen procedure te starten indien zijn inschatting is dat de procedure geen redelijk kans van slagen heeft.

4.3    Verweerder heeft op basis van de aan hem verstrekte gegevens een inschatting gemaakt en heeft klager vervolgens geadviseerd. Het advies van verweerder is duidelijk en gemotiveerd. Het klachtdossier geeft geen grond om aan te nemen dat het advies van verweerder ondeugdelijk is. Gelet op dit alles valt het verweerder niet te verwijten dat hij geen procedure is gestart. Ook het standpunt van klager dat verweerder te lang inactief is geweest, slaagt niet. Verweerder heeft klager in een vroeg stadium gewezen op een kwetsbaar element van zijn zaak, heeft snel gereageerd op berichten van klager, heeft informatie opgevraagd en heeft contact met klager onderhouden en hem van informatie over de zaak voorzien. Dit alles heeft verweerder in een periode van een half jaar gedaan. De klacht in zoverre is kennelijk ongegrond.

4.4    Het standpunt van klager dat verweerder afstand moet doen van de vergoeding die hij van de Raad voor Rechtsbijstand heeft ontvangen snijdt geen hout. Vast staat dat verweerder werkzaamheden heeft verricht voor klager. Verweerder heeft het dossier bestudeerd en heeft klager geadviseerd. Het gaat om werkzaamheden die voor vergoeding op basis van een toevoeging in aanmerking komen. De omstandigheid dat verweerder tot het oordeel is gekomen dat er onvoldoende grond aanwezig is om een procedure aanhangig te maken, maakt dit niet anders. Ook in zoverre is de klacht kennelijk ongegrond.

4.5    De voorzitter voegt nog toe dat het klachtdossier ook geen grond geeft om aan te nemen dat verweerder ten aanzien van de betaling van zijn werkzaamheden onbetamelijk heeft gehandeld jegens klager. Het is de voorzitter evenmin gebleken dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld jegens klager bij de overdracht van de dossiers van klager aan de opvolgend advocaat. Voor zover de klacht van klager zich ook op deze punten richt, is de klacht kennelijk ongegrond.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j van de Advocatenwet dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 12 juni 2019.