Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:126

Zaaknummer

19-231/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 5 juni 2019

in de zaak 19-231/DH/RO

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde: (…)

 

tegen:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 1 april 2019 met kenmerk R 2019/19 cij/mb, door de raad ontvangen op 2 april 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster houdt zich (in ieder geval) bezig met verhuur van woonruimte aan particulieren.

1.2    Verweerder heeft in september en oktober 2018 met klaagster gecorrespondeerd namens een huurder. Deze huurder stelde, nadat zij de huurwoning had verlaten, een vordering te hebben op klaagster.

1.3    Op 6 november 2018 heeft verweerder klaagster namens de huurder gedagvaard en terugbetaling van de borg en van onterecht door klaagster in rekening gebrachte kosten gevorderd. De Raad voor Rechtsbijstand heeft ten behoeve van de huurder een toevoeging verleend.

1.4    Bij brief van 12 november 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft de vorderingen op klaagster niet met bewijs onderbouwd. Verweerder heeft geen rekening gehouden met documentatie die zich in de administratie van klaagster bevond.

b)    Verweerder heeft niet verduidelijkt waarom hij zich op het standpunt stelt dat klaagster niet gerechtigd is om de kosten op de cliënt van verweerder te verhalen. Verweerder dient dat te onderbouwen met bewijs, maar heeft dat nagelaten.

c)    Verweerder heeft rechtsmaatregelen genomen zonder bewijs, althans op basis van ondeugdelijk bewijs. Verweerder heeft daarvoor gefinancierde rechtsbijstand aangevraagd voor zijn cliënt. Verweerder heeft misbruik gemaakt van het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand.

d)    Verweerder had zich beter moeten voorbereiden en hij had de vordering van zijn cliënt moeten onderbouwen en hij had een gefundeerde reden moeten hebben om rechtsmaatregelen te nemen. Verweerder heeft dat nagelaten en heeft daarmee ondoelmatig gehandeld.

e)    Verweerder heeft zich zonder toestemming van klaagster tot de rechter gewend.

f)    Verweerder heeft nagelaten om stukken  over te leggen aan de rechtbank.

2.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat hij diverse zaken tegen klaagster in behandeling heeft. Het gaat vooral om huurzaken. Uit de correspondentie die klaagster bij haar klacht heeft overgelegd blijkt dat van een gebruikelijke behandeling van de zaak sprake is. Dat partijen het onderling oneens zijn is duidelijk, maar dat kan volgens verweerder niet zonder meer tot de conclusie leiden dat sprake is van klachtwaardig handelen. Het is in de aanhangige procedure aan de kantonrechter om uit te maken wie gelijk heeft.

3.2    Volgens verweerder heeft klaagster slechts een maal geprobeerd telefonisch contact te leggen. Verweerder was op dat moment in bespreking. De contactenverlopen voornamelijk schriftelijk.

3.3    Volgens verweerder laat klaagster zich in de procedure tegen de huurder (inmiddels) bijstaan door een advocaat.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (2) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (1) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Klachtonderdelen a), b), c), d) en f)

4.2    Verweerder heeft namens de huurder een procedure ingesteld en heeft daarin standpunten ingenomen en deze standpunten onderbouwd met bewijsstukken. Deze standpunten kunnen door klaagster binnen die procedure worden betwist. De betwisting kan door klaagster worden ondersteund door bewijsmateriaal uit haar administratie (dat door verweerder – volgens klaagster ten onrechte - niet is overgelegd). Het is vervolgens aan de kantonrechter om een en ander te beoordelen.

4.3    Het is de voorzitter niet gebleken dat verweerder standpunten naar voren heeft gebracht waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, noch dat hij standpunten heeft ingenomen met het enkele doel om klaagster te benadelen. Klaagster heeft de klacht op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd.

4.4    In verband met klachtonderdeel c voegt de voorzitter nog toe dat het een advocaat vrij staat om voor zijn cliënt een toevoeging aan te vragen.  Verweerder heeft die mogelijkheid  aangewend voor de huurder en hij heeft daarmee niet onbetamelijk gehandeld. Het is aan de Raad voor Rechtsbijstand om op een aanvraag voor een toevoeging te beslissen en om te beoordelen of het toevoegingsverzoek onoorbaar is.

4.5    De klachtonderdelen zijn gelet op het voorgaande kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.6    Voor zover klaagster met klachtonderdeel e bedoelt dat verweerder zonder toestemming een dagvaarding heeft uitgebracht en deze bij de kantonrechter heeft aangebracht, geldt dat deze handeling gebruikelijk en geoorloofd is en niet onbetamelijk jegens klaagster. De voorzitter heeft daarbij in aanmerking genomen dat verweerder voorafgaand aan de dagvaarding heeft gecorrespondeerd over de kwestie en dat van rauwelijks dagvaarden geen sprake is. Voor zover klaagster heeft bedoeld dat verweerder op een later moment in de procedure zonder overleg in contact is getreden met de kantonrechter, heeft klaagster haar klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwetkennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond;

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 5 juni 2019.