Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:93

Zaaknummer

19-227/DB/LI

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan, klager ten onrechte een declaratie heeft gestuurd en zich ten onrechte uit de zaak heeft teruggetrokken. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van   17 mei   2019

in de zaak 19-227/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 11 april 2019 met kenmerk K18-127 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1      Klager heeft zich medio 2018 tot verweerder gewend voor bijstand in een geschil tussen hem en de kinderen van zijn overleden echtgenote. In dit geschil was een gerechtelijke procedure aanhangig. Klager was in dit geschil eerder bijgestaan door twee, elkaar opvolgende, andere advocaten. De laatste advocaat, mr. S, had in de procedure namens klager een conclusie van antwoord ingediend. Klager was niet tevreden over de bijstand van mr. S en heeft tegen mr. S een klacht ingediend bij de deken.

1.2      Klager verbleef en verblijft in de P.I. vanwege een strafrechtelijke veroordeling wegens doodslag van zijn overleden echtgenote. Verweerder heeft klager op 9 augustus 2018 in de P.I. bezocht. Verweerder heeft bij brief d.d. 15 augustus 2018 de opdracht aan klager bevestigd. In deze brief heeft verweerder zijn bevindingen ter zake de juridische aspecten van klagers zaak uiteengezet. In de brief is ter zake de kosten van rechtsbijstand het volgende vastgelegd:

“(…) Tot slot: gelet op het vermogen dat aan u toekomt, valt u twijfelloos buiten het bereik van de toevoeging. Onafhankelijk daarvan geldt dat ik de tweede opvolgend raadsman ben en uit dien hoofde niet meer toevoegbaar. U deelde mij mede dat u ook niet wenst dat ik op basis van een toevoeging voor u werkzaam ben. Wij spraken af dat ik op basis van een uurtarief voor u werkzaam ben. Ik heb u gezegd dat mijn uurtarief bedraagt € 260,--, te vermeerderen met 7% kantoorkosten en btw. Voor particulieren matig ik mijn uurtarief met enige regelmaat. Dat doe ik ook jegens u. Het uurtarief dat ik aan u in rekening breng zal derhalve zijn € 200,-- plus 7% kantoorkosten plus btw. U stemde daarmee in.”

1.3      Bij brief d.d. 21 augustus 2018 heeft mevrouw J, als secretaresse werkzaam op verweerders kantoor, de algemene voorwaarden van verweerders kantoor aan klager toegestuurd en aan klager bevestigd dat verweerder klager zou bezoeken op 31 augustus 2018. Op 31 augustus 2018 heeft in de P.I. een tweede bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Verweerder heeft de inhoud van deze bespreking bij brief d.d. 3 september 2018 aan klager bevestigd. Bij deze brief was tevens gevoegd een declaratie ten bedrage van € 1.766,66 exclusief BTW en kantoorkosten.

1.4      Bij brief d.d. 3 september 2018, door verweerder ontvangen op 6 september 2018, heeft klager onder meer aan verweerder medegedeeld:

“(…) Als eerste wil ik dat u per direct de werkzaamheden die u voor mij doet stillegt totdat ik van u heb vernomen wat uw mening. Standpunt hierover is.

(…) Het kan niet zo zijn dat ik u een honorarium van € 260,-- incl. per uur ga betalen en u niet doet wat ik van u vraag. U opdracht toe geef. Waar u doodleuk zegt, maar dat ga ik niet doen. Ik ga u absoluut niet dit honorarium betalen:

-       Als u niet doet wat ik u vraag, verzoek of opdracht toe geef;

-       Als u gewoonweg maar doet wat of hoe het u het beste uitkomt;

-       Als u een wantprestatie levert. En geen resultaat boekt.

-       Als u niet doet wat puur en alleen maar in mijn belang is.

Ik geef u hier in deze brief nu mijn voorwaarden en wil hierbij ook kenbaar maken niet met uw algemene voorwaarden akkoord te gaan. Ik zal ook contact met de Rechtbank in ’s-Hertogenbosch, dhr. V. (deken) en het juridisch loket hierover opnemen over het feit waar ik hier steeds weer tegen aanloop.(…)

Ook wil ik dat u stopt:

-       Met mij verkeerde adviezen te geven;

-       Adviezen te geven die niet in mijn belang zijn;

-       Met zaken te gaan vergelijken. Ik wil dit namelijk niet weten. Het leidt mij af.(…)

Zoals hierboven al aangegeven wil ik dat u met alle werkzaamheden die betrekking met mijn zaak hebben stopt totdat ik uitsluitsel van u heb ontvangen dat u met mijn voorwaarden akkoord gaat. Zo niet dan zal ik weer een andere advocaat in de hand nemen. Of alleen op de zitting van 11 januari gaan. Mezelf verdedigen. Want wie kan dit nu beter dan ikzelf.(…)”

1.5      Bij brief d.d. 6 september 2018 heeft verweerder onder meer het volgende aan klager medegedeeld:

“(…) Immers, u handelt volledig vanuit het perspectief dat nu u betaalt, u ook bepaalt. Zo werkt dat niet in de advocatuur en bij ons gesprek heb ik u ook gezegd dat dat naar mijn mening helemaal nergens zo werkt. Daar waar u dit beginsel als voorwaarde stelt voor het door mij verder verrichten van werkzaamheden, is er een onoverbrugbaar verschil van inzicht en zal ik mij moeten terugtrekken als uw raadsman. Dat gezegd hebbende, ben ik, in uw belang, bereid om nog eenmaal een gesprek met u aan te gaan om te kijken of wij alsnog tot overeenstemming zouden kunnen komen of niet. (….) Als voorwaarde voor het aangaan van deze bespreking verlang ik wel dat mijn factuur zoals aan u gezonden, tevoren is betaald. Ik hoor graag van u. (…) Ik hoor graag of u van mijn aanbod gebruik wilt maken of niet. Tot die tijd zal ik geen verdere actie ondernemen.”

1.6      Bij brief d.d. 27 september 2018 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij nog geen reactie had ontvangen en dat hij klagers stilzwijgen begreep als een weigering om in te stemmen met verweerders voorstel, waarmee de vertrouwensbreuk naar de mening van verweerder vast stond. Verweerder heeft aan klager medegedeeld dat hij de rechtbank zou berichten dat hij zich onttrekt als klagers advocaat.

1.7      Bij brief d.d. 3 oktober 2018 heeft klager verweerder bericht dat hij verweerders brief d.d. 6 september 2018 niet had ontvangen en heeft hij onder meer aan verweerder medegedeeld:

“(…) Ik zal daarom vanaf nu geen tijd of energie aan uw reactie verbruiken. Alles gaat vanaf nu via de dekens, dekens. De orde van advocaten of het tuchtrecht. Ik laat me door u niet intimideren. Ik zal ook hier de P.I. Roermond expliciet laten weten dat ik iedere vorm van benadering van u of via u zal weigeren. Dat deze per direct door de P.I. en postkamer retour afzender gestuurd zal worden. (…)

1.8      Bij brief d.d. 11 oktober 2018 heeft verweerders kantoorgenoot mr. G aan klager bevestigd dat deze instemde met de onttrekking als advocaat in de procedure. Mr. G heeft klager gewezen op de gevolgen van de onttrekking en geadviseerd om voor de mondelinge behandeling op 11 januari 2019 een nieuwe advocaat te stellen. Mr. G heeft voorts, naar aanleiding van klagers stelling dat hij de brieven van verweerder d.d. 3 en 6 september 2018 niet had ontvangen, kopieën van die brieven aan klager toegestuurd, met het verzoek om alsnog tot betaling over te gaan. Op 11 oktober 2018 heeft verweerder zich onttrokken als advocaat.

1.9      Bij brief d.d. 23 oktober 2018 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij zich op 11 oktober 2018 had onttrokken als advocaat en dat klager op 31 oktober 2018 aan de rechtbank moest doorgeven wie zijn nieuwe advocaat was, bij gebreke waarvan hij de procedure mogelijk zou verliezen. Op 23 oktober 2018 heeft mr. P, klagers nieuwe advocaat, telefonisch contact opgenomen met verweerder met de mededeling dat hij klagers belangen verder zou behartigen.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    klager niet naar behoren heeft bijgestaan;

2.    klager een declaratie heeft toegestuurd, terwijl er voor klagers zaak een toevoeging was aangevraagd;

3.    zich ten onrechte en zonder overleg uit klagers zaak heeft teruggetrokken.

2.2       Toelichting

            Verweerder heeft niet klagers belang maar zijn eigen belang gediend. Verweerder weigert te doen wat klager hem vraagt. Verweerder heeft klager bewust verkeerde adviezen gegeven en doet aannames die nergens op zijn gebaseerd. Verweerder heeft klager gesommeerd om een factuur te betalen, terwijl er voor de zaak een toevoeging is aangevraagd. Verweerder heeft zich ten onrechte en zonder overleg uit de zaak teruggetrokken. De brief van 6 september 2018 waarin verweerder klager meedeelde zich te zullen moeten terugtrekken, heeft klager nimmer ontvangen.

 

3             VERWEER

3.1       Klagers veronderstelling “hij die betaalt, bepaalt” komt in strijd met de zelfstandige positie van een advocaat. Verweerder hoeft niet te doen wat klager hem opdraagt. Verweerder heeft klager naar behoren bijgestaan. In de opdrachtbevestiging is vastgelegd dat verweerder op betalende basis voor klager zou optreden. De declaratie is terecht. Klager moet verweerders brieven wel hebben ontvangen, nu deze zijn verzonden naar de penitentiaire inrichting waar klager verblijft. Klager heeft al verweerders brieven aangeboden gekregen. Klager heeft welbewust ingestemd met verweerders onttrekking.  

 

4             BEOORDELING

4.1       De voorzitter overweegt dat klagers veronderstelling, dat verweerder dient te doen wat klager hem opdraagt, onjuist is. Gedragsregel  14 lid 1 bepaalt dat de advocaat de volle verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak en dat hij zich niet aan deze verantwoordelijkheid kan onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. Hij mag evenwel geen handelingen verrichten tegen de kennelijke wil van de cliënt. Ter zake de kwaliteit van verweerders dienstverlening valt hem naar het oordeel van de voorzitter geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klager heeft zijn klacht dat verweerder hem niet naar behoren heeft bijgestaan onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd, terwijl verweerder ook geen handelingen heeft verricht tegen de kennelijke wil van klager. Indien klager zich niet met de bevindingen en het gegeven advies van verweerder kon verenigen, lag het op zijn weg om zich tot een andere advocaat te wenden.

 

4.2       Klager heeft voorts geklaagd dat verweerder hem een declaratie heeft gestuurd, terwijl er een toevoeging zou zijn aangevraagd. Verweerder heeft de opdrachtbevestiging d.d. 15 augustus 2018 overgelegd, waarin is vastgelegd dat verweerder klager op betalende basis zou bijstaan. Klager heeft gesteld dat hij niet alle brieven van verweerder heeft ontvangen. Waar klager, verblijvende in de P.I., de andere brieven van verweerder wel heeft ontvangen en in zijn brief, gedateerd 3 september 2018, door verweerder ontvangen op 6 september 2018, het door verweerder in diens brief van 15 augustus 2018 genoemde uurtarief vermeldt en refereert aan de inhoud van verweerders brief van 3 september 2018, is naar het oordeel van de voorzitter genoegzaam gebleken dat klager de brieven van verweerder heeft ontvangen en akkoord was met de inhoud van de opdrachtbevestiging d.d. 15 augustus 2018. Gelet op de in die opdrachtbevestiging vastgelegde afspraak, dat verweerder klager op betalende basis zou bijstaan, heeft verweerder dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager een declaratie toe te sturen. De tuchtrechter is overigens niet bevoegd om te oordelen over de hoogte van de declaratie en kan enkel beoordelen of sprake is van excessief declareren, waarvan de voorzitter in deze zaak niet is gebleken.

 

4.3      De voorzitter is tot slot van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en zonder overleg uit klagers zaak heeft teruggetrokken. Gedragsregel 14 lid 2 bepaalt dat indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. Wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (Gedragsregel 14 lid 3). De voorzitter is van oordeel dat begrijpelijk is dat verweerder op basis van de inhoud en toonzetting van de brief van klager van 3 september 2018  heeft geconcludeerd dat sprake was van een vertrouwensbreuk en dat hij zich op basis daarvan genoodzaakt zag de behandeling neer te leggen. Verweerder heeft zijn voornemen om de behandeling neer te leggen bij brief d.d. 6 september 2018 kenbaar gemaakt aan klager en op de in die brief vermelde uitnodiging om nog eenmaal in gesprek te gaan is klager niet ingegaan. Uiteindelijk heeft verweerder zich op 11 oktober 2018 onttrokken als advocaat. Klager is naar behoren schriftelijk geïnformeerd over de gevolgen van de onttrekking, heeft voldoende gelegenheid gehad om zich tot een andere advocaat te wenden en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. Niet gebleken is dat verweerder zich op een ongelegen moment heeft teruggetrokken, noch dat klager daarvan anderszins nadeel heeft ondervonden.

 

4.4      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S. H.L. Baggel, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg als griffier op 17 mei 2019.

 

 

Griffier                                                                   Voorzitter