Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:97

Zaaknummer

18-609

Inhoudsindicatie

de raad is van oordeel dat verweerder met de door hem in de correspondentie met de advocaat van klager gebruikte woordkeus, waarmee hij klager (en zijn echtgenote) heeft omschreven als “laffe hooligans”, zich onnodig grievend jegens klager (en zijn echtgenote) heeft uitgelaten en daarmee de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Nu verweerder niet bereid is gebleken om eerder dan op de zitting van de raad aan klager zijn verontschuldigingen aan te bieden, en daarbij ook nog een slag om de arm heeft gehouden, voor de door hem onnodig gebruikte grievende bewoordingen, terwijl juist in burengeschillen van een advocaat de-escalerend optreden mag worden verwacht, legt de raad aan verweerder de maatregel van waarschuwing op.  

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 mei 2019

in de zaak 18-609

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 22 februari 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 augustus 2018 met kenmerk 528824, door de raad ontvangen digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2019 in aanwezigheid van klager, in bijzijn van twee belangstellenden, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de e-mail van 21 januari 2019 van klager, met één bijlage.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    De buren van klager hebben hem en zijn echtgenote gedagvaard wegens het vermeend vernielen van hun boom en het onrechtmatig snoeien van hun beplantingen tijdens de vakantie. In deze procedure zijn de buren van klager bijgestaan door verweerder.  Klager  en zijn echtgenote zijn bijgestaan door mr. B.

2.3    In een e-mail van 20 februari 2018 heeft verweerder aan mr. B het volgende laten weten:

“Zojuist ontving ik van cliënte het bericht dat uw cliënt een deel van het groene hekje over een lengte van ongeveer 10 meter aan de voorzijde heeft vernield en verwijderd. Cliënte bemerkte dat doordat haar hond ineens op straat bleek te lopen, hetgeen normaal niet kan. De stukken van het hek liggen nog in de tuin van uw cliënt.

Dit is wederom een onrechtmatige vernieling van de eigendommen van cliënte. Namens mijn cliënte sommeer ik uw cliënten de schade per omgaande te herstellen en het hek terug te plaatsen voor woensdag middag 17.00 uur, bij gebreke waarvan mijn cliënten het hek op kosten van uw cliënten zullen laten herplaatsen.

Nu dit niet de eerste keer is dat uw cliënten zich vergrijpen aan de eigendommen van cliënten, verzoek ik u mij, eveneens per omgaande, uw verhinderdata in de komende periode te verstrekken ten behoeve van het opstarten van een kort geding.

Bij deze stand van zaken lijkt nader overleg cliënten niet zinvol. Wilt u vooral ook stoppen met uw verhaaltjes dat uw cliënten zo beschaafd zijn? Meer dan laffe hooligans zijn het niet; beschaafde mensen onthouden zich immers van het vernielen van andermans zaken.”

2.4    In zijn e-mail van 26 februari 2018 heeft verweerder, in reactie op de e-mail van mr. B van 21 februari 2018, toegelicht waarom hij in eerdere e-mail de woordkeus ‘laffe hooligans’ heeft gebruikt ten aanzien van het vernielde hekje van zijn cliënten en in dat kader ook nog gesteld:

“Het zal mij benieuwen op welke wijze uw cliënten willen betogen dat zij met die vernieling helemaal niets te maken hebben, maar dat lijkt mij uiterst ongeloofwaardig. Ik wijs u er op dat ik op 20 december voorafgaande aan de comparitie ter plaatse ben geweest en met [cliënt] de gehele lengte van de erfafscheiding bestaande uit het groene hekje ben nagelopen en met eigen ogen heb geconstateerd dat deze overal aanwezig was en in tact, ook aan de voorzijde. Wij houden het ervoor dat sprake is van een doelbewuste vernieling; het verwijderen van een deel van het hek en het stuk maken van een ander stuk van het hek is nergens voor nodig nu dat hek niet zo hoog is en men er zo overheen kan stappen. Het kenmerk van hooligans is dat zij allerlei willekeurige vernielingen aanrichten en mijn woordkeus laffe is ingegeven door het feit dat het aanrichten van die vernielingen eerst de boom en de haag, onderwerp van de procedure, en thans het hekje, nooit worden aangebracht als mijn cliënten ter plaatse aanwezig zijn. (…).”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    klager en zijn echtgenote ten onrechte ervan te beschuldigen dat zij een groen gazen hekje van 50/80 centimeter hoog over 10 meter lang aan de voorzijde van de erfafscheiding tussen hun tuin en die van de buren zouden hebben vernield;

b)    klager en zijn echtgenote in zijn e-mail van 20 februari 2018 “laffe hooligans” te noemen, waarmee verweerder zich onnodig grievend jegens klager en zijn echtgenote heeft uitgelaten.

 

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder stelt dat de beschuldigingen aan het adres van klager en echtgenote in zijn e mail van 20 februari 2018 niet onjuist waren. Er bestond voldoende aanleiding om dat te beweren, aangezien klager eerder ook al een vernieling aan de tuin van zijn cliënten had toegegeven. Hij mocht hierbij dan ook afgaan op de informatie van zijn cliënten, aldus verweerder.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerder stelt dat de woordkeus “laffe hooligans” in zijn e-mail van 20 februari 2018 wellicht een wat zwaar aangezet synoniem is geweest voor “stiekeme vernielers”. Achteraf bezien was hij ten tijde van het schrijven van die e-mail te boos en verontschuldigt zich alsnog voor de gewraakte woordkeus. Tuchtrechtelijk kan hem echter niet worden verweten dat hij op basis van de van zijn cliënten verkregen informatie heeft geschreven dat klager stiekem, want buiten de waarneming van zijn cliënten, het hekje moet hebben vernield. Volgens verweerder is het ook aannemelijk dat klager dat hekje heeft kapot gemaakt, gezien het feit dat klager eerder ook heeft moeten toegeven dat hij de struiken van zijn cliënten tijdens hun vakantie heeft vernield, aldus verweerder. 

 

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.

5.2    Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.3    De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.4    Naar het oordeel van de raad mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger de stellingen namens zijn cliënten aanvoeren zoals hij dat heeft gedaan in zijn e-mail van 20 februari 2018 aan de advocaat van klager. Niet is gebleken dat verweerder de vrijheid die hem daarbij toekomt, heeft overschreden; daartoe is door klager onvoldoende gesteld.

5.5    Op grond hiervan is de raad van oordeel dat verweerder daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klager zodat klachtonderdeel a) ongegrond wordt verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

5.6    Met de door verweerder gebruikte woordkeus in zijn e-mail van 20 februari 2018, waarmee hij klager (en zijn echtgenote) heeft omschreven als “laffe hooligans”, heeft hij zich naar het oordeel van de raad onnodig grievend jegens klager (en zijn echtgenote) uitgelaten en daarmee de grenzen van het betamelijke overschreden. Verweerder heeft in dit kader nog aangevoerd dat hij de gewraakte bewoordingen heeft gebruikt doordat hij erg ontstemd was over die nieuwe vervelende situatie tussen de buren, juist terwijl partijen bezig waren met schikkingspogingen. Dat kan zo zijn geweest, maar dat ontslaat een advocaat niet van de verplichting om voldoende professionele distantie te houden van zijn cliënt. Gelet op de inhoud van zijn daaropvolgende e-mail van 26 februari 2018 heeft verweerder die distantie onvoldoende gehad. In die e-mail heeft hij de gewraakte beschuldigingen aan het adres van klager immers niet volledig teruggenomen, en later vervangen door de suggestie dat klager (en zijn echtgenote) de “stiekeme vernielers” moeten zijn geweest van het hekje van zijn cliënten, terwijl verweerder zich daarbij zelf ook erg heeft vereenzelvigd met de beschuldigingen van zijn cliënten. Dit bovendien zonder dat de feiten, die aan die beschuldigingen ten grondslag lagen, feitelijk vaststonden.

5.7    Op grond van het voorgaande is de raad dan ook van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Dit leidt daartoe dat klachtonderdeel b) gegrond zal worden verklaard.

 

6    MAATREGEL

De raad heeft één klachtonderdeel gegrond verklaard. Nu verweerder niet bereid is gebleken om eerder dan op de zitting van de raad aan klager zijn verontschuldigingen aan te bieden, en daarbij ook nog een slag om de arm heeft gehouden, voor de door hem onnodig gebruikte grievende bewoordingen, terwijl juist in burengeschillen van een advocaat de-escalerend optreden mag worden verwacht, acht de raad de aan verweerder op te leggen maatregel van waarschuwing passend en geboden. 

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46 e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 50,00 aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-609.

7.5    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-609.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.5.

 

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, H. Dulack, K.F. Leenhouts, E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op

27 mei 2019.

 

griffier                                        voorzitter

 

Verzonden d.d. 27 mei 2019.