Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-03-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:80
Zaaknummer
18-373
Inhoudsindicatie
De raad oordeelt het verzet tegen de voorzittersbeslissing van klaagster over het optreden van verweerder als haar eigen advocaat, ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 18 maart 2019
in de zaak 18-373
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 13 augustus 2018 op de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 4 oktober 2017 heeft klaagster zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 15 mei 2018 met kenmerk 51/17/076, door de raad ontvangen op 16 mei 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 13 augustus 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op diezelfde datum is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij ongedateerde brief van klaagster, door de raad ontvangen op 4 september 2018, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 januari 2019 in aanwezigheid van klaagster, in aanwezigheid van een familielid, en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van voornoemd verzetschrift van klaagster.
2. FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op.
3. VERZET EN VERWEER
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) de voorzitter ten onrechte er vanuit gaat dat klaagster op 18 april 2018 telefonisch contact met verweerder heeft gehad terwijl zij toen in het buitenland verbleef en tijdens dat gesprek aan verweerder toestemming heeft gegeven om door te gaan met haar zaak. Dit terwijl klaagster geen toevoeging had, daartegen geen bezwaar is gemaakt, en zij niet in staat was om zelf de kosten van verweerder te betalen;
b) de voorzitter ten onrechte er vanuit gaat dat klaagster ermee bekend was dat op 12 mei een zitting zou zijn. Indien zij dat had geweten, had zij verweerder laten weten dat zij in het buitenland zou verblijven. Zij kon dus niet mee naar de zitting;
c) de voorzitter geen rekening heeft gehouden met het feit dat verweerder tijdens het sluiten van de opdracht met klaagster had meegedeeld dat hij zijn kosten in haar zaak zou verhalen in de letselschadezaak, wat niet juist was. Klaagster heeft toen laten weten alleen voortzetting van haar UWV-zaak te willen op basis van een toevoeging en anders niet.
3.2 Verweerder heeft ter zitting verwezen naar zijn verweer in het kader van de voorzittersbeslissing. In aanvulling daarop heeft verweerder gesteld dat klaagster had ingestemd met voortzetting van haar UWV-zaak en ook uitdrukkelijk bekend was met de zittingsdatum, wat hij zowel telefonisch als schriftelijk met haar heeft besproken. Uit de letselschadezaak heeft klaagster een som geld ontvangen. Kort daarvoor heeft verweerder met haar overleg gehad of de vordering van het UWV op klaagster ook nog kon worden ingebracht als schade in de letselschadezaak, maar wegens ontbreken van causaal verband heeft hij klaagster dat afgeraden. Uiteindelijk is de toevoeging in de UWV-zaak afgewezen, waarna verweerder een gematigd bedrag aan klaagster in rekening heeft gebracht. Dat zij geen geld had, klopte niet omdat zij van de verzekeringsmaatschappij geld had ontvangen, aldus verweerder.
4. BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, H.J.P. Robers, E.H. de Vries, E.A.C. van der Wiel, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 18 maart 2019.