Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-04-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:61

Zaaknummer

18-945/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Advocaat is door zijn cliënt bewust buiten het inschakelen van een deskundige voor een second opinion gehouden. Een tegenvallend resultaat kan de advocaat dan niet worden aangerekend. De rechtbank heeft de standpunten ten aanzien van de hoogte van de alimentatiebehoefte afgewogen in is tot een alimentatievaststelling gekomen. Dat deze lager is uitgevallen dan door klager was verzocht, valt de advocaat niet te verwijten. Klager is akkoord gegaan met een financiële regeling tijdens de zitting in de voorlopige voorzieningenprocedure en met een aanhouding in de bodemprocedure. Advocaat valt hiervan achteraf geen verwijt te maken.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 15 april 2019

in de zaak 18-945/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

 

1                    Verloop van de procedure

1.1      Per e-mails van 27 februari en 1 maart 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Per e-mail aan de raad van 28 november 2018 met kenmerk K18-032 , heeft de stafjurist van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant namens de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 februari 2019 in aanwezigheid van verweerder. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, ter zitting niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de e-mail van de stafjurist van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant van 28 november 2018, met bijlagen.

 

2                 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder heeft klager bijgestaan tijdens een echtscheidingsprocedure in eerste aanleg. De rechtbank heeft bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen  van 21 december 2015 bepaald dat partijen uitvoering dienden te geven aan hetgeen zij tijdens de zitting 15 december 2016 hadden afgesproken ten aanzien van de echtelijke woning en hun minderjarige kinderen.

2.2      Op 3 maart 2017 heeft in de bodemprocedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij beschikking van 4 april 2017 is de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote uitgesproken. De rechtbank heeft de beslissing op de over en weer gedane verzoeken aangehouden teneinde partijen in de gelegenheid te stellen overleg te plegen met de accountant over de kwestie van de partneralimentatie en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen. De advocaat van de ex-echtgenote van klager heeft op 29 mei 2017 aan de rechtbank gevraagd een nieuwe mondelinge behandeling te bepalen, aangezien tussen partijen geen overeenstemming was bereikt. Op 27 oktober 2017 heeft een vervolgzitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft bij beschikking van 27 november 2017 op de nog resterende verzoeken van klager en zijn ex-echtgenote beslist.

2.3      Verweerder heeft bij brief van 30 november 2017 de beslissing van de rechtbank van 27 november 2017 en zijn visie daarop nader toegelicht en klager uitgenodigd voor een bespreking van die uitspraak op 4 december 2017. Klager heeft per e-mail van 4 december 2017 bericht teleurgesteld te zijn in de uitspraak van de rechtbank. Klager schreef onder meer het volgende : “U ziet nog positieve punten in de uitspraak, ik zie het vooral als een grote teleurstelling. Ik wil dan ook zeker in beroep gaan maar ik weet niet of dat met u zal zijn. Ik vind namelijk dat u duidelijk fouten heeft gemaakt in het proces. Ik noem er nu de voornaamste van en zou graag uw reactie daarop zien en daarna bepalen of ik met u verder wil. “

2.4      Verweerder heeft bij brief van 12 december 2017 een rekeningoverzicht van openstaande declaraties aan klager toegestuurd. Klager heeft op 13 december 2017 geantwoord reeds een e-mail met klachten te hebben toegestuurd en de openstaande rekeningen niet te zullen betalen.

2.5      Verweerder heeft per e-mail van 19 december 2017 gereageerd op de e-mail van klager van 4 december 2017. Hij schreef voorts het dossier aan de door klager benaderde opvolgende advocaat te zullen toesturen nadat zijn declaraties door klager zouden zijn voldaan.

2.6      Klager heeft op 27 februari 2018 per webformulier een klacht over verweerder bij de deken ingediend en per e-mail van 1 maart 2018 zijn klacht nader aangevuld.

 

3                 KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)     geen rapport is opgesteld door een deskundige aangaande de waardering van de onderneming van de ex-echtgenote van klager, terwijl dat wel noodzakelijk was voor de berekening van de waarde van die onderneming,

b)     bij de vaststelling van de hoogte van de alimentatie onvoldoende rekening is gehouden met de behoefte van klager,

c)     de partneralimentatie te laag is vastgesteld en met ingang van 2020 op nihil is gesteld, terwijl, als de zitting niet zou zijn aangehouden, aan klager een hoger bedrag zou zijn toegekend voor een langere periode,

d)     klager in de voorlopige voorzieningenprocedure om kinder- en partneralimentatie heeft verzocht, maar die verzoeken ter zitting niet aan de orde zijn geweest.

Klager heeft ter toelichting op zijn klacht het volgende naar voren gebracht:

 

3.2    Onderdeel a)

Klager heeft accountant D ingeschakeld voor een second opinion, maar verweerder heeft die stukken te lang - een maand - laten liggen. Pas vlak voor de zitting zei verweerder dat die correspondentie onvoldoende was en dat een echt rapport overgelegd had moeten zijn. De rechter vond de correspondentie ook niet voldoende. Ter zitting heeft verweerder klager onvoorbereid het woord gegeven om dit punt te verduidelijken, om hem vervolgens weer snel af te kappen. De rechter vond de stellingen van klager onvoldoende onderbouwd.

 

3.3     Onderdeel b)

Verweerder is te lichtzinnig omgegaan met de behoeftelijst van klager. Met name ter zitting heeft verweerder bepaalde daarop voorkomende posten onvoldoende onderbouwd, zodat de rechter daar behoorlijk in heeft gesneden. Klager had verweerder voor de zitting voorzien van een onderbouwde argumentatie ter zake.

 

 

3.4     Onderdeel c)

Ter zitting van 3 maart 2017 heeft verweerder klager overgehaald ermee akkoord te gaan om te proberen er alsnog samen uit te komen. Vervolgens heeft verweerder dit traject ondermijnd door erg langzaam te handelen en is dit op niets uitgelopen. Het traject heeft slecht voor klager uitgepakt. De wederpartij kreeg op deze manier extra tijd om verweer te voeren en bovendien was het rapport over de burn-out van de wederpartij er in maart 2017 nog niet. In maart 2017 had de rechter het nog over een aanzienlijk bedrag voor het afkopen van de alimentatie en daar is weinig van overgebleven.

 

3.5     Onderdeel d)

Verweerder had het financiële verzoek van klager tijdens de voorlopige voorzieningenprocedure moeten inbrengen.

 

4                VERWEER

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt:

Onderdeel a)

4.1      Verweerder heeft klager in overweging gegeven ten aanzien van de bevindingen van de accountant van de onderneming van de ex-echtgenote van klager een second opinion te laten opmaken. Verweerder heeft klager herhaaldelijk de suggestie gedaan om een second opinion te vragen. Op 8 juni 2017 heeft klager aangegeven dat hij nog geen second opinion wenste, omdat er nog geen definitief antwoord van de accountant van de onderneming van zijn ex-echtgenote lag. Deze had echter aangegeven niet meer op vragen van klager in te zullen gaan. Op 23 juni 2017 heeft klager aangegeven zelf een deskundige in te zullen schakelen. Verweerder heeft op 30 juni 2017 verzocht om de naam van de deskundige aan hem door te geven en op 27 juli 2017 aangegeven dat de deskundige inzage zou moeten hebben in de processtukken en correspondentie met de accountant van de ex-echtgenote. Klager heeft op 1 augustus 2017 aan verweerder bericht dat hij zelf een deskundige had ingeschakeld, waarna verweerder op 10 augustus en 8 september 2017 om een update en een gezamenlijk overleg heeft gevraagd. Klager heeft op 11 september 2017 aan verweerder bericht dat hij een deskundige had geraadpleegd en dat hij verweerder buiten het contact met de deskundige wilde houden. Verweerder heeft op 15 september 2017 nog bericht welke stukken aan de deskundige ter hand gesteld dienden te worden. Klager heeft op 18 september 2017 de correspondentie met de door klager ingeschakelde deskundige aan verweerder toegestuurd en gesteld dat dit wel voldoende was. Verweerder heeft, na overleg met klager welke onderdelen van de e-mailcorrespondentie relevant waren, die stukken aan de rechtbank overgelegd. Verweerder heeft vele malen gepoogd om samen met klager een deskundige een oordeel te laten vellen over het vraagstuk van de waardering en de partneralimentatie. Klager heeft er zelf voor gekozen om dit buiten verweerder om te doen. Het valt verweerder niet te verwijten dat een onvolledige rapportage van een door klager zelf ingeschakelde deskundige is overgelegd. De gang van zaken ter zitting is uitgebreid met klager besproken. Van het afkappen van klager ter zitting is geen sprake geweest.

Onderdeel b)

4.2      Verweerder heeft in het verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek in de bodemprocedure, alsmede bij brieven aan de rechtbank van 24 januari en 27 juni 2017 de behoefte van de man aan een bijdrage in zijn levensonderhoud  zeer uitgebreid gemotiveerd.

Onderdeel c)

4.3      Partijen hebben ter zitting van 3 maart 2017 met elkaar afgesproken een poging te doen om met de accountant van de onderneming van de ex-echtgenote van klager tot afspraken in onderling overleg te komen. Klager heeft hiermee ingestemd. Verweerder heeft klager hiertoe niet overgehaald.

4.4      Het advies van de accountant van de onderneming van de ex-echtgenote van klager was voor klager met name voor wat betreft de alimentatie niet aanvaardbaar. Op 12 mei 2017 zijn vragen aan de accountant gesteld en opmerkingen gemaakt. Nog voordat overeenstemming bereikt is kunnen worden, heeft de advocaat van de ex-echtgenote van klager op 29 mei 2017 aan de rechtbank aangegeven dat zij een nieuwe mondelinge behandeling wenste omdat er geen overeenstemming was bereikt. 

Onderdeel d)

4.5      Partijen hebben tijdens de zitting aangaande de voorlopige voorzieningen een regeling getroffen. Klager heeft zich ter zitting uitdrukkelijk met deze regeling akkoord verklaard. Partijen waren overeengekomen dat de ex-echtgenote van klager alle gezamenlijke lasten en kosten van levensonderhoud zou voldoend. Deze regeling was gunstig voor klager en klager heeft daarmee ingestemd. Verzoeken ten aanzien van kinder- en partneralimentatie waren daarmee afgedaan.

 

5                 BEOORDELING

5.1      De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. De tuchtrechter heeft daarbij wel rekening te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

 

Ad onderdeel a)

5.2      Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op de waardering van de aandelen van de onderneming van de ex-echtgenote van klager. Vaststaat dat klager zich niet kon vinden in de waardering, zoals vastgesteld door de accountant van zijn ex-echtgenote, en dat klager een andere accountant om een second opinion heeft verzocht. Deze schreef per e-mail van 14 september 2017 het volgende aan klager: “(…..) Zonder een formele opdracht, zonder kennismaking en zonder overleg met uw advocaat kan ik u helaas verder niet van dienst zijn. Ik maak dan ook graag een afspraak met u na mijn vakantie om kennis met u te maken, de opdrachtvoorwaarden af te spreken en in gesprek met u en uw advocaat dit dossier te bespreken. ” Klager heeft voormelde e-mail op 18 september 2017 doorgestuurd aan verweerder met de volgende mededeling: “Hierbij stuur ik u de correspondentie die ik heb gehad met de heer [D]. Ik denk eigenlijk dat dit wel genoeg is. (…..).” Klager verwijt verweerder thans dat hij geen rapport heeft laten opstellen terwijl hij had moeten weten dat de communicatie onvoldoende was. De raad stelt vast dat verweerder klager bij herhaling er op heeft gewezen dat hij een second opinion door een deskundige kon laten opstellen, over welke stukken deze deskundige diende te beschikken en dat hij graag een afspraak voor gezamenlijk overleg met klager en de door klager benaderde deskundige wilde. Desondanks heeft klager er welbewust voor gekozen om verweerder buiten het contact met de deskundige te houden, wat klager per e-mail van 11 september 2017 ook aan verweerder heeft bericht. Klager heeft voorts, terwijl de door hem aangezochte accountant expliciet aan hem heeft bericht dat nader onderzoek noodzakelijk was, aan verweerder bericht dat hij de correspondentie met die accountant voldoende achtte. Onder deze omstandigheden valt verweerder niet te verwijten dat hij geen rapport door een deskundige heeft laten opstellen en aan de rechtbank heeft overgelegd. Klager heeft geen toestemming aan verweerder verleend om contact op te nemen met de betreffende accountant en bovendien uitdrukkelijk verklaard het doorsturen van de correspondentie voldoende te vinden. Het staat een cliënt uiteraard vrij om zonder overleg met zijn advocaat beslissingen te nemen, maar bij een tegenvallend resultaat kan hij zijn advocaat daarvan tuchtrechtelijk dan geen verwijt maken. Ook ten aanzien van het verloop ter zitting kan de raad niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Het is niet ongebruikelijk dat ter zitting door de rechtbank aan partijen zelf om een toelichting wordt gevraagd. Waar klager zelf het contact met de accountant heeft onderhouden, valt het verweerder niet te verwijten dat hij de toelichting op de gegevens van de accountant aan klager heeft overgelaten. Dat verweerder klager heeft afgekapt is evenmin gebleken. Het eerste onderdeel van de klacht is ongegrond.

 

Ad onderdeel b)

5.3      Uit de beschikking van de rechtbank van 27 november 2017 blijkt op grond waarvan de rechtbank tot de vaststelling van het alimentatiebedrag is gekomen.  De rechtbank heeft de door beide partijen aangevoerde en gemotiveerde argumenten gewogen en is op basis daarvan tot een oordeel gekomen. Dat klager zich niet kan verenigen met de alimentatie- en behoefteberekening door de rechtbank betekent niet dat verweerder ter zake een verwijt te maken valt. Het tweede onderdeel van de klacht is eveneens ongegrond.

 

Ad onderdeel c)

5.4      Klager verwijt verweerder dat het uitstel ter zitting van 3 maart 2017 voor hem ongunstig heeft uitgepakt. Voorop staat dat klager ter zitting heeft ingestemd met het uitstel om een minnelijke regeling te betrachten. Dat klager hiertoe tegen zijn zin door verweerder zou zijn overgehaald is niet gebleken. Partijen zijn met elkaar in gesprek gegaan, maar de wederpartij heeft uiteindelijk aan de rechtbank verzocht om de zaak verder te behandelen, omdat er geen minnelijke regeling was bereikt. Hiervan valt verweerder geen verwijt te maken. Evenmin is komen vast te staan dat de alimentatie voor klager hoger zou zijn uitgevallen, indien de rechtbank direct na de zitting van 3 maart 2017 een uitspraak had gewezen. Klager heeft ook geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd, waaruit dit blijkt. Ditzelfde geldt ten aanzien van de duur van de alimentatie. De rechter heeft deze in de beschikking van 27 november 2017 beperkt tot een periode van drie jaar, omdat van klager kan worden verwacht dat hij dan weer over voldoende inkomsten kan beschikken. Met een wetswijziging na 3 maart 2017, zoals klager lijkt te veronderstellen, heeft de beperking in de alimentatieduur niets van doen.

 

Ad onderdeel d)

5.5      Het vierde onderdeel van de klacht heeft betrekking op de verzoeken van klager om kinder- en partneralimentatie in de voorlopige voorzieningenprocedure. Vaststaat dat tijdens de zitting waarin voormelde verzoeken van klager werden behandeld tussen partijen een financiële regeling is getroffen. Dit betekent dat de verzoeken ter zitting wel aan de orde zijn geweest, maar dat hierop door de rechtbank niet meer hoefde te worden beslist. Het moge zo zijn dat klager later de mening is toegedaan dat het voor klager gunstiger was geweest indien hij aan zijn verzoeken had vastgehouden, maar hiervan valt verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Ook het vierde onderdeel van de klacht is ongegrond.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts , voorzitter, mrs. R.J.H. van den Dungen en

A.L.W.G. Houtakkers , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van

Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2019.

 

 

Griffier                                                                                        Voorzitter