Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:66

Zaaknummer

19-113/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder te hoog voorschot in rekening heeft gebracht, nocht dat hij klagers broer en notaris  niet had mogen aanschrijven. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 24 april   2019

in de zaak 19-113/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 1 maart 2019 met kenmerk K18-112 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:

1.1       Klager heeft zich gewend tot verweerder omdat hij hulp wilde bij de afwikkeling van de nalatenschap van zijn overleden ouders.

1.2       Op 6 september 2018 heeft tussen klager en verweerder een bespreking plaatsgevonden op verweerders kantoor. Verweerder heeft bij brief d.d. 7 september 2019 het volgende aan klager bevestigd:

“(…) In verband met de door mij te verrichten werkzaamheden kwamen wij een uurtarief overeen van € 250,--, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% BTW. De algemene voorwaarden van ons kantoor vindt u bijgevoegd, alsmede (zoals afgesproken) een voorschotnota. Uw tijdige betaling zie ik graag zo spoedig mogelijk tegemoet.”

1.3       Bij verweerders brief d.d. 7 september 2018 waren gevoegd de algemene voorwaarden van diens kantoor en een voorschotnota ten bedrage van € 1.210,-- inclusief BTW. Artikel 5 lid 1 van de algemene voorwaarden bepaalt dat het honorarium wordt vermeerderd met kantoorkosten en BTW en artikel 5 lid 6 bepaalt dat verweerders kantoor gerechtigd is om een voorschot vermeerderd met BTW in rekening te brengen.

1.4       Bij verweerders brief d.d. 7 september 2018 was tevens gevoegd een kopie van verweerders brief van die dag aan klagers broer, die executeur testamentair was. Verweerder heeft klagers broer aangeschreven met het verzoek de verklaring van erfrecht en een kopie van de aangifte voor de aanslag erfbelasting aan hem te doen toekomen.

1.5       Toen klager zich tot verweerder wendde had klager reeds een klacht ingediend tegen de notaris. De klachtprocedure was nog aanhangig op het moment dat klager zich tot verweerder wendde. Verweerder heeft contact gezocht met de notaris teneinde informatie over de afwikkeling van de nalatenschap te verkrijgen.

1.6       Bij brief d.d. 19 september 2018 heeft klager verweerder verzocht om zijn werkzaamheden te staken. Bij brief d.d. 20 september 2018 heeft klager tegen verweerder een klacht ingediend bij de deken.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder een te hoog voorschot in rekening heeft gebracht;

2.    verweerder klagers broer heeft aangeschreven, terwijl klager daarvoor geen toestemming heeft verleend;

3.    verweerder heeft geweigerd te wachten tot de tegen de eigen notaris ingediende klacht in kracht van gewijsde was gegaan;

4.    klager wordt gehinderd doordat er regelmatig Nederlands, Frans en Engels wordt gesproken.

 

3             VERWEER

3.1       De klacht is ongegrond. Het klopt dat met klager is afgesproken dat een voorschot van € 1.000,-- in rekening zou worden gebracht. Dit bedrag wordt vermeerderd met BTW zodat de declaratie in totaal € 1.210,-- bedraagt.

3.2       Op 6 september 2018 hebben klager en verweerder besproken dat verweerder klagers broer zou aanschrijven teneinde meer informatie te verkrijgen. Verweerder heeft dat gedaan op 7 september 2018. Klager heeft een afschrift van die brief ontvangen. Verweerder heeft gehandeld conform hetgeen met klager was afgesproken.

3.3       De klachtonderdelen 3 en 4 zijn onbegrijpelijk. Verweerder heeft geen toezeggingen gedaan die hij niet is nagekomen en heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

 

4             BEOORDELING

4.1      Klachtonderdeel 1

Klachtonderdeel 1 ziet op de voorschotnota. De voorzitter volgt klager niet in zijn klacht dat verweerder een te hoog voorschot in rekening heeft gebracht. Immers, op de voorschotnota is het overeengekomen voorschotbedrag van € 1.000,-- in rekening gebracht, vermeerderd met 21% BTW, resulterend in een totaalbedrag van € 1.210,--. Het is gebruikelijk dat het honorarium van een advocaat wordt vermeerderd met BTW en uit de door verweerder gehanteerde voorwaarden volgt dat dit ook binnen zijn kantoor de praktijk is. Het moest klager derhalve duidelijk zijn dat het bedrag van € 1.000,-- nog zou worden vermeerderd met BTW. Verweerder heeft niet in strijd met de gemaakte afspraak gehandeld.

4.2      Klachtonderdelen 2 en 3

Verweerder heeft het tweede onderdeel van de klacht uitdrukkelijk betwist en in dat verband naar voren gebracht dat klager en verweerder hadden afgesproken dat verweerder klagers broer zou aanschrijven. Vast staat dat klager zich tot verweerder had gewend omdat hij behoefte had aan informatie over de afwikkeling van de nalatenschap. Tevens staat vast dat klagers broer executeur testamentair was. Om die reden heeft verweerder klager geadviseerd om klagers broer aan te schrijven, teneinde meer informatie te verkrijgen. Deze aanpak komt de voorzitter juist voor, terwijl niet is gebleken dat deze aanpak niet klagers instemming had. Naar het oordeel van de voorzitter is het voorts begrijpelijk dat verweerder contact heeft gezocht met de notaris om meer informatie te krijgen. Het feit dat klager een klacht tegen de notaris had ingediend stond ook niet aan contact tussen verweerder en de notaris in de weg. De voorzitter is kortom van oordeel dat verweerder geenszins een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij in klagers zaak contact heeft opgenomen met klagers broer en de notaris.

4.3      Klachtonderdeel 4

De voorzitter overweegt dat het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft duidelijk en concreet moet worden omschreven. Naar het oordeel van de voorzitter voldoet het vierde klachtonderdeel niet aan dat vereiste.  Niet is komen vast te staan dat verweerder zich van de Franse of Engelse taal zou hebben bediend, terwijl de Nederlandse taal de taal is waarin (ook) klager zich uitdrukt.

4.4      Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

            BESLISSING

            De voorzitter verklaart:

            de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk             ongegrond.

 

 

            Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère - Straetmans, voorzitter, met bijstand van mr.             T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier op 24 april 2019.

 

 

           Griffier                                                        Voorzitter