Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-04-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:65

Zaaknummer

19-179/DB/HvD

Inhoudsindicatie

Klacht niet-ontvankelijk wegens verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet.

Uitspraak

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 18 april 2019

in de zaak 19-179/DB/HvD

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klaagster

 

tegen:

 

 

 

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de beslissing van het Hof van Discipline d.d. 12 maart 2019 met kenmerk 190035 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. In genoemde beslissing heeft het Hof van Discipline voor de behandeling van de klacht tegen verweerster de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch aangewezen.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1       Mr. S heeft klaagster tot 1995 bijgestaan als advocaat. Nadat mr. S zijn werkzaamheden had afgerond heeft klaagster tegen mr. S klachten ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.

1.2       Voorts heeft klaagster in 1998 een gerechtelijke procedure jegens mr. S aanhangig gemaakt. In deze procedure heeft verweerster mr. S bijgestaan.

1.3       Gedurende de gerechtelijke procedure heeft verweerster in 2010 namens mr. S aan klaagsters toenmalige advocaat een schikkingsvoorstel gedaan, maar op dat schikkingsvoorstel heeft klaagster niet gereageerd. Een minnelijke regeling is niet tot stand gekomen. De gerechtelijke procedure is geëindigd met een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 23 april 2013, waarin vanwege stilzitten van klaagster verval van instantie is uitgesproken.

1.4       Eind 2017 heeft mr. K namens klaagster aan verweerster gevraagd of overleg over een mogelijke oplossing mogelijk was. Verweerster heeft mr. K bij brief d.d. 12 februari 2018 bericht dat overleg, mede gelet op het tijdsverloop, niet mogelijk was.

1.5       Klaagster heeft bij brieven d.d. 7 augustus 2017 en 3 augustus 2018 tegen verweerster een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”). De deken heeft klaagster bij brieven van 9 augustus 2017, 22 september 2017 en 10 augustus 2018 gevraagd om hem te laten weten of hij de klacht juist had samengevat en om de klacht nader te motiveren. Klaagster heeft niet gereageerd, als gevolg waarvan de deken het klachtdossier op 18 oktober 2018 heeft gesloten, hetgeen de deken bij brief van dezelfde datum aan klaagster heeft medegedeeld.

1.6       Bij klachtformulier van 21 oktober 2018, heeft klaagster onder verwijzing naar haar klacht uit 2017 en 2018, wederom een klacht bij de deken ingediend tegen verweerster.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

rechters doelbewust heeft misleid en rechters heeft belet op juiste, volledige en zorgvuldige informatie te oordelen.

 

 

3             VERWEER

3.1                   De klacht is niet-ontvankelijk vanwege het verstrijken van de termijn als bedoeld in art. 46g lid 1 en sub a Advocatenwet. Verweerster betwist voorts de verwijten van klaagster. De verwijten zijn onbegrijpelijk en niet onderbouwd.

 

 

4             BEOORDELING

4.1       De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op verweersters optreden als advocaat van mr. S in de gerechtelijke procedure die is aangevangen in 1998 en is geëindigd in 2013. Klaagster heeft zich op 7 augustus 2017, 3 augustus 2018 en nogmaals op 21 oktober 2018, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Dat klaagster niet eerder bij de deken een klacht kon indienen is niet gebleken.

4.2       De voorzitter zal de klacht op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. S. H.L. Baggel, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg als griffier op 18 april 2019.

 

 

Griffier                                                                   Voorzitter