Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-02-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:55
Zaaknummer
19-024
Inhoudsindicatie
Op grond van artikel 4 van het openbare wrakingsprotocol Raden van Discipline oordeelt de wrakingskamer schriftelijk dat verzoeker te laat, want niet meteen nadat hij bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die hij aan zijn wraking ten grondslag heeft gelegd (artikel 1 lid 5), de behandelende raad heeft gewraakt. Het verzoek tot wraking is daarom kennelijk ongegrond en wordt afgewezen.
Uitspraak
Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 11 februari 2019
in de zaak 19-024
naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters van de raad, ingediend door
verzoeker
tegen
tuchtrechters van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de raad is een klacht van verzoeker aanhangig met zaaknummer 18-488.
1.2 Bij voorzittersbeslissing van 22 augustus 2018 is de klacht van klager tegen verweerder in die klachtzaak kennelijk ongegrond geoordeeld.
1.3 Verzoeker heeft tegen deze voorzittersbeslissing verzet ingesteld.
1.4 Deze verzetzaak is door verweerders behandeld ter zitting van 7 januari 2019.
1.5 Bij op 11 januari 2019 om 11:53 uur en om 12.15 uur ter griffie van de raad ontvangen e mails heeft verzoeker de wraking verzocht van verweerders.
1.6 Verweerders hebben in hun verweerschrift van 14 januari 2019 laten weten niet in de wraking te berusten.
2 BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK
2.1 Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.
Wrakingsgronden
2.2 De gronden voor wraking van verweerders komen in de kern op het volgende neer.
2.3 Verzoeker heeft onvoldoende vertrouwen in de onpartijdige behandeling van zijn verzetzaak door verweerders. Volgens verzoeker geldt voor alle verweerders dat zij op enigerlei wijze (bijvoorbeeld via (voormalige) collega’s, familie, linkedin-connecties) te koppelen zijn aan personen die betrokken zijn bij verweerder in de klachtzaak 18-488. Volgens verzoeker dienen verweerders dan ook vervangen te worden door tuchtrechters die geheel onpartijdig over zijn klachtzaak kunnen oordelen.
Beoordeling
2.4 Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de tuchtrechter voorop, dat deze uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).
2.5 Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de verzoeker bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag worden gelegd (artikel 1 lid 5 van het openbare wrakingsprotocol Raden van Discipline). Aan verzoeker is op 11 december 2018 per aangetekende e-mail door de griffier van de raad de definitieve oproepingsbrief van de zitting van 7 januari 2019 toegezonden. Daarin is tevens aan verzoeker de samenstelling van de raad meegedeeld. Op 7 januari 2019 hebben de thans gewraakte tuchtrechters, met uitzondering van de als reserve aangekondigde tuchtrechter mr. De Kerf, zitting gehad in de raad in verzetzaak 18-488. Nu het wrakingsverzoek van verzoeker zelf eerst op 11 januari 2019 per e-mail bij de griffie van de raad is gedaan, is het wrakingsverzoek te laat ingediend. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Dat verzoeker stelt pas ná de zitting van 7 januari 2019, eerst op 10 januari 2019, met de door hem in zijn wrakingsverzoek genoemde feiten bekend te zijn geworden, is een omstandigheid die voor rekening van verzoeker dient te blijven. Verzoeker was immers al op 11 december 2018 bekend met de samenstelling van de raad en niet is gesteld of gebleken dat de feiten waarop hij het wrakingsverzoek heeft gebaseerd, hem pas bekend konden zijn ná de zitting van 7 januari 2019.
2.6 Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen concrete feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerders schade zou kunnen lijden.
2.7 Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond.
2.8 Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter en mrs. B.E.J.M. Tomlow en E.A.C. van de Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Goldhoorn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 11 februari 2019