Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-02-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:54

Zaaknummer

18-877

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Betreft klacht over het handelen van de wederpartij van klagers. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 februari 2019

in de zaak 18-877

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager sub 1,

klager sub 2,

tezamen ook: klagers

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 6 november 2018 met kenmerk Z 657813 (18-0149)/HH/sd, door de raad ontvangen op 6 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster sub 1 is een instituut voor huiswerkbegeleiding, bijlessen, examentrainingen en aanvullende onderwijsprogramma’s. Klager sub 2 is bestuurder van klaagster sub 1.

1.2    In april 2017 is een arbeidsrechtelijk geschil ontstaan tussen klaagster sub 1, als werkgeefster, en haar medewerkster, mevrouw K. (hierna: K.) , als vestigingsmanager. K. werd bijgestaan door verweerder.

1.3    Bij dagvaarding van 1 december 2017 heeft verweerder, namens K.,  een procedure aanhangig gemaakt tegen klagers bij de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, locatie ’s-Gravenhage. Op 12 april 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij klager sub 2 aanwezig was en hij tevens klaagster sub 2 vertegenwoordigde.

1.4    Bij vonnis van de kantonrechter van 17 mei 2018 zijn de vorderingen van K. afgewezen.

1.5    Bij brief van 17 mei 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder in de dagvaarding van 1 december 2017 en tijdens een openbare zitting op 12 april 2018 als ook in diverse processtukken, bewust ongefundeerde en aantoonbaar onjuiste beweringen heeft gedaan;

b)    verweerder heeft nagelaten om te trachten bedoelde beweringen te onderbouwen met bewijsstukken;

Toelichting:

Verweerder heeft in diverse processtukken, maar ook tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2018, beweerd dat klaagster sub 1 in liquiditeitsproblemen zou verkeren en daardoor haar medewerksters te laat zou betalen. Zo staat in de dagvaarding onder punt 38 :

“L. (afkorting: voorzitter) verrijkt zich aldus over de rug van haar personeel.”

Klagers menen dat geen sprake is van liquiditeitsproblemen en zij beschouwen deze niet onderbouwde stellingen van verweerder als zeer zware onware aantijgingen en een onnodige persoonlijke belediging. Verweerder heeft voor deze stelling geen enkel bewijs aangedragen. Klagers verwijzen onder meer naar het vonnis van de kantonrechter van 17 mei 2018 waarbij de vorderingen van de cliënte van verweerder zijn afgewezen. De aantijgingen van verweerder zijn des te zwaarder omdat verweerder die uitte ter gelegenheid van een openbare zitting (comparitie).

c)    verweerder diverse malen onnodig persoonlijk grievend en beledigend jegens klager sub 2 was;

Toelichting:

Na afloop van de comparitie heeft verweerder tegen klager sub 2 gezegd:

“Kun jij wel slapen ’s nachts?”

Verder werd klager sub 2 door verweerder steevast aangeduid als “meneer L.”. Klager sub 2 beschouwt dit als een onnodige persoonlijke belediging;

d)    verweerder in de periode van april 2017 tot mei 2018 handelde onder de naam “S. Advocaten”, terwijl hij de enige advocaat is op dat kantoor, wat dus een misleidende handelsnaam is.

 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1     Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.3    De voorzitter ziet aanleiding deze beide klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen omdat deze betrekking hebben op uitlatingen van verweerder en de vraag of deze uitlatingen met bewijsstukken zijn onderbouwd.

4.4    Kort samengevat betreft het verwijt dat verweerder in de processtukken en op de comparitie heeft gesteld dat klaagster sub 1 in liquiditeitsproblemen verkeerde. Verweerder heeft daarentegen ontkend dat hij een dergelijke stelling heeft geponeerd. De voorzitter stelt vast dat verweerder inderdaad niet heeft gesteld dat er sprake was van liquiditeitsproblemen bij klaagster sub 1, maar (onder meer) heeft aangevoerd dat de loonbetalingen aan zijn cliënte structureel te laat plaatsvonden. Daarmee heeft verweerder het standpunt van zijn cliënte verwoord, wat hij mag doen, omdat hij in beginsel mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal van zijn cliënte. Bovendien is niet gebleken van een uitzonderingsgeval op grond waarvan verweerder in dit geval niet mocht  afgaan op de mededelingen van zijn cliënte. Onder de geschetste omstandigheden is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweerder geen feiten heeft gesteld waarvan hij wist of kon weten dat die in strijd met de waarheid waren en was hij niet gehouden zijn stellingen met bewijsstukken te onderbouwen. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    De voorzitter stelt vast dat verweerder de gewraakte uitlatingen heeft ontkend. Klager sub 2 heeft dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd, zodat het in dit klachtonderdeel gestelde niet is komen vast te staan en dan ook kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    Ten aanzien van dit klachtonderdeel stelt de voorzitter vast dat het klachtrecht slechts toekomt aan degene die in een eigen belang is getroffen. Dat is hier niet het geval. Klagers zijn niet in een eigen belang getroffen, zodat zij kennelijk niet-ontvankelijk zijn in dit klachtonderdeel.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk ongegrond, deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

klachtonderdeel a), b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

klachtonderdeel d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. A.E Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 11 februari 2019.

 

griffier                 voorzitter

 

Verzonden d.d. 11 februari 2019