Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-02-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:56
Zaaknummer
18-835
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken kennelijk niet-ontvankelijk nu de voorzitter niet is gebleken dat klagers door het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in hun eigen belang zijn getroffen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 25 februari 2019
in de zaak 18-835
naar aanleiding van de klacht van:
1. klager
en
2. klaagster
hierna samen ook: klagers
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 26 oktober 2018 met kenmerk 18-0102/FH/sd, door de raad ontvangen op 29 oktober 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder is deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant.
1.2 Klagers hebben zich laten bijstaan door mr. V. in een of meer procedures tussen klager en onder meer mr. J.
1.3 Op enig moment heeft mr. J. bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken een klacht over mr. V. (hierna: de advocaat van klagers) ingediend.
1.4 Verweerder heeft als deken de klacht tegen de advocaat van klagers onderzocht. In zijn brief van 13 oktober 2017 heeft verweerder zijn visie op die klacht gegeven. Op verzoek van mr. J. is de klacht vervolgens doorgestuurd naar de raad van discipline.
1.5 De raad van discipline heeft bij beslissing van 12 maart 2018 met zaaknummer 17-938 drie van de zeven klachtonderdelen gegrond verklaard. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond geoordeeld. De advocaat van klagers heeft een waarschuwing opgelegd gekregen.
1.6 Bij brief van 19 maart 2018 hebben klagers bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Bij verwijzingsbeslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline van 23 maart 2108 is de klacht voor onderzoek naar de deken Midden-Nederland verwezen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder onderzoek heeft gedaan naar de klacht van mr. J. tegen de advocaat van klagers en een visie op die klacht heeft geformuleerd in zijn brief van 13 oktober 2017;
Toelichting:
Verweerder heeft geen eigen onderzoek verricht naar de klacht van mr. J. over hun advocaat. Daarnaast heeft verweerder geen hoor en wederhoor toegepast (met als resultaat een betwistbare beslissing van de raad), vragen niet beantwoord, bemiddeling geweigerd en deelklachten als ongegrond afgewezen. Klagers verwijzen naar vijftien door hen omschreven incidenten waarbij zij refereren aan passages uit de brief van verweerder van 13 oktober 2017.
b) verweerder de klachtprocedure heeft misbruikt om, met schone handen, de advocaat van klagers via mr. J. te laten beschadigen.
Toelichting
Kennelijk heeft verweerder belang gehad bij de beschadiging van de advocaat van klagers.
2.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klagers bij deze klacht, hebben klagers het volgende toegelicht. Gelet op de verplichte procesvertegenwoordiging bij de rechtbank is de advocaat de levensader naar het recht voor de cliënt. Als een advocaat wordt geblokkeerd of de cliënt wordt ontnomen staat een cliënt met lege handen. Het is de vierde keer dat de wederpartij op deze manier probeert om de advocaat van klagers buiten staat te stellen om de belangen van klagers te behartigen. Het is een indirecte methode om de cliënt te treffen in zijn directe belangen. Om deze reden zijn klagers belanghebbende bij de klacht.
VERWEER
2.3 Verweerder heeft verweer gevoerd. Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
2.4 Volgens verweerder kunnen klagers niet als belanghebbenden bij de klacht worden aangemerkt. Het klachtrecht is bedoeld voor wie door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang is of wordt getroffen. Het is niet de visie van verweerder geweest maar de beslissing van de raad van discipline waarmee geoordeeld is over het handelen van de advocaat van klagers. Het oordeel van de raad is niet afhankelijk van de visie van verweerder als deken. Klagers dienen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun klacht. Voor zover klagers wel ontvankelijk zijn in hun klacht, geldt het volgende.
Ad klachtonderdeel a)
2.5 Verweerder heeft zijn visie als deken gegeven en niet in zijn hoedanigheid van advocaat. Van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt is geen sprake nu verweerder zich niet zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Het staat een deken vrij het onderzoek naar een klacht in te richten zoals hem goeddunkt. Bij het onderzoek naar de klacht over de advocaat van klagers is hoor en wederhoor toegepast. Het onderzoek is zorgvuldig geweest en heeft geleid tot een dekenvisie van verweerder in zijn brief van 13 oktober 2017. Bemiddeling was niet aan de orde, al om de enkele reden dat klagers niet aan een bemiddelingstraject wensten deel te nemen. Verweerder betwist dat het onderzoek niet onafhankelijk en niet onpartijdig zou hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat verweerder niet alle onderdelen van de klacht tegen de advocaat van klagers als gegrond heeft aangemerkt, de raad op enkele onderdelen overeenkomstig de visie van verweerder heeft beslist en klagers in enkele ‘incidenten’ ingaan op passages die niet de visie van verweerder behelzen maar citaten uit de klacht van mr. J. betreffen. De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
2.6 Het verwijt dat verweerder belang zou hebben bij beschadiging van de advocaat van klagers, is door klagers niet onderbouwd. Verweerder betwist dat hiervan sprake zou zijn.
3 BEOORDELING
Ad klachtonderdelen a en b)
3.1 Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of klagers kunnen worden ontvangen in hun klacht. De voorzitter stelt voorop dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, doch slechts voor diegene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden getroffen. De vraag is dus of klagers door het handelen van verweerder (in zijn hoedanigheid van deken) in hun eigen belang zijn getroffen.
3.2 Naar het oordeel van de voorzitter is dit niet het geval. Klagers zijn geen partij geweest bij de klachtprocedure tussen mr. J. en hun advocaat en in zoverre is dus geen sprake van enige rechtstreekse betrokkenheid van klager(s) bij deze procedure en het handelen van verweerder in dat kader. Ook is de voorzitter niet gebleken dat en op welke wijze het handelen van verweerder klagers direct hebben geraakt. Daartoe hebben klagers onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Bovendien is de voorzitter niet gebleken dat klagers verstoken zijn geweest van enige rechtsbijstand door hun advocaat in lopende procedures vanwege het onderzoek naar de klacht van mr. J. of enig ander handelen door verweerder.
3.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 25 februari 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 25 februari 2019.