Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:72

Zaaknummer

18-677/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat verweerder de vrijheid van de hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  6 mei 2019

in de zaak 18-677/DB/ZWB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 1 november 2018 op de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 14 februari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken” e en klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail d.d. 22 augustus 2018 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 1 november 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht op grond van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 5 november 2018 verzonden aan klager.

1.4      Bij brief d.d. 3 december 2018, door de raad ontvangen op 4 december 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 11 maart 2019. Klager en verweerder zijn verschenen.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzetschrift van klager.

 

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

            klager door verweerders optreden in zijn belangen is geschaad.

                                   

                                    Toelichting:

            Verweerder heeft gedragsregel 30 (oud) overtreden door de rechter ten onrechte voor te houden dat er drie mediationgesprekken waren geweest, dat klager niet had gereageerd op verweerders verzoek om een door klager geuite beschuldiging te rectificeren, dat de geheimhoudingsverplichting uit de mediationovereenkomst nog bestond, dat aan klager op 4 december 2014 een document was gegeven en dat ook de heer S niet meer met klager wilde samenwerken. Verweerder heeft ten onrechte in zijn pleitnota aangegeven dat het onjuist was dat klager geen toegang had tot zijn werkmailbox. Voorts heeft verweerder klager onnodig op kosten gejaagd en heeft hij pas zeven dagen voor het verstrijken van de verweertermijn het personeelsdossier van klager toegezonden, terwijl daar al een maand eerder om was gevraagd.

 

 

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

De voorzitter heeft in de voorzittersbeslissing onvoldoende rekening gehouden met het feit dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door:

1.    een bewijsstuk te wijzigen van “verzonden brief van 4 december” tot een “document op 4 december 2014 aan Nelen overhandigd”.

2.    veel te laat (positieve) beoordelingsformulieren te verstrekken;

3.    tijdens hoger beroep te beweren dat klager toegang had tot zijn mailbox, terwijl verweerder klagers jurist eerder boos had gebeld dat klager probeerde in te loggen.

4.    te verklaren dat er drie mediationgesprekken hadden plaatsgevonden en vervolgens te beweren dat klager niet had gereageerd en klager zijn “fout” ondanks verweerders “bewijs” niet wilde erkennen en dreigen met gerechtelijke stappen wegens smaad.

5.    onjuistheden te verkondigen rondom de opzegging van de geheimhouding.

6.    klager op kosten te jagen.

 

 

4 BEOORDELING  

4.1      De voorzitter heeft terecht vastgesteld dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter heeft overwogen dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. De raad is van oordeel dat de voorzitter aldus het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd.

4.2      Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter voorts terecht geoordeeld dat het verweerder, in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënte, vrij stond om namens zijn cliënte standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager, zoals het standpunt van verweerders cliënte dat klager toegang had tot zijn mailbox. De voorzitter is terecht tot de conclusie gekomen dat verweerder van de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënte heeft behartigd geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter heeft daarbij acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.3      De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 mei 2019

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter