Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-05-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:71
Zaaknummer
18-944 DB/OB
Inhoudsindicatie
De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat verweerder de vrijheid van de hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 6 mei 2019
in de zaak 18-944/DB/OB
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 29 januari 2019 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij e-mail d.d. 29 maart 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij e-mail d.d. 1 oktober 2018 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad.
1.3 Bij beslissing van 29 januari 2019 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht op grond van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 31 januari 2019 verzonden aan klager.
1.4 Bij e-mail d.d. 15 februari 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 11 maart 2019. Klager, vergezeld van zijn ambulant begeleider, en verweerder zijn verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzetschrift van klager.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
1. samen met het Woonbedrijf heeft bewerkstelligd dat klager ten onrechte zijn huis is uitgezet;
2. heeft gedreigd met gijzeling en klager heeft aangezet tot zelfmoord;
3. klager heeft gediscrimineerd vanwege zijn autisme;
4. zich voor klager onbereikbaar houdt.
3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:
Klager is het niet eens met het oordeel van de voorzitter. De voorzitter heeft niet geoordeeld over de klacht dat verweerder heeft gelogen door aan klagers buurman en klagers psychiater te beloven dat klager in diens woning mocht blijven wonen. De buurman en de psychiater communiceerden toen namens klager, omdat laatstgenoemde ziek was. Vanwege die belofte is klager niet naar de zitting gegaan.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft overwogen dat het de taak van verweerder was om de belangen van zijn cliënt te behartigen. De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerder daarbij de belangen van klager nodeloos heeft geschaad. De raad is van oordeel dat de voorzitter de klacht niet te beperkt heeft opgevat, nu de klacht dat verweerder heeft gelogen met als gevolg dat klager niet ter zitting van de kantonrechter is verschenen, valt onder het bereik van klachtonderdeel 1 . De voorzitter heeft aldus de klacht in volle omvang beoordeeld, heeft daarbij het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
4.2 De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 mei 2019 .
Griffier Voorzitter