Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:74

Zaaknummer

18-720/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klagers klacht is terecht opgevat als een klacht tegen verweerder en niet als een ook tegen mrs. M en R ingediende klacht. De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat door de wijze waarop namens verweerder, in diens hoedanigheid van deken, op klagers vragen is geantwoord, het vertrouwen in de advocatuur niet is ondermijnd. Verzet ongegrond. Verzoek tot gebod om informatie over te dragen en verzoeken tot restitutie van het griffierecht en toekennen van reiskostenvergoeding niet-ontvankelijk wegens ontbreken wettelijke grondslag.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  6 mei 2019

in de zaak 18-720/DB/ZWB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 14 januari 2019 op de klacht van:

 

 

 

klager

tegen:

 

 

verweerder

 

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 25 juni 2018 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder. Bij beslissing d.d. 17 juli 2018 heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”.

1.2      Bij e-mail d.d. 30 juli 2018 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 14 januari 2019 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht op grond van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 14 januari 2019 verzonden aan klager.

1.4      Bij e-mail d.d. 11 februari 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 11 maart 2019. Klager is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klager en de nagekomen brief d.d. 21 februari 2019 die mr. R namens verweerder aan de raad heeft verzonden.

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

door of namens verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken niet, althans niet adequaat is geantwoord op de door klager in zijn email van 20 juni 2018 gestelde vragen.

 

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

De klacht van klager is gericht tegen verweerder alsook mrs. M en V R, ook in hun hoedanigheid van advocaat. Genoemde advocaten hebben het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad onder meer door

1.      het plegen van valsheid in geschrifte;

2.      zomaar (tegen beter weten in) ongefundeerde uitspraken te doen zonder enig onderzoek;

3.      consequent te weigeren klager te berichten hoe ze aan die leugenachtige informatie komen en telkens te verwijzen naar een tweetal tuchtrechtelijke uitspraken. 

Verder verzoekt klager de raad om verweerder en mrs. M en V R op te dragen alle stukken over te leggen tussen de deken(s) en de raad en tevens te vermelden op grond waarvan, op wiens verzoek en waarom de Raad voor Rechtsbijstand aan mr. M de gegevens over 87 toevoegingen heeft verstrekt. Tot slot verzoekt klager restitutie van het griffierecht en een reiskostenvergoeding.

 

4 BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter de klacht juist heeft geformuleerd. Uit klagers klachtbrief d.d. 25 juni 2018 blijkt dat hij heeft geklaagd tegen verweerder en niet ook tegen mrs. M en V R. Bij brief d.d. 30 juli 2018 heeft de deken de ontvangst van de klacht bevestigd aan klager en verweerder en in die brief is vastgelegd dat de deken de klacht tegen verweerder in behandeling neemt. De voorzitter heeft voorts terecht overwogen dat het tuchtrecht voor advocaten alleen dan op een advocaat die in zijn hoedanigheid van deken handelt van toepassing is, indien die advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als deken zodanig gedraagt dan wel misdraagt, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht geoordeeld dat verweerder van de wijze waarop namens verweerder op vragen van klager is geantwoord geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter heeft aldus de klacht in volle omvang beoordeeld, heeft daarbij het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2      De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

4.3      Ter zake de door klager geformuleerde en onder 3.2 weergegeven verzoeken heeft te gelden dat de Advocatenwet daarvoor geen grondslag biedt, zodat klager niet in die verzoeken kan worden ontvangen.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond

-       verklaart klager niet-ontvankelijk in diens verzoeken.

 

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 mei 2019

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter