Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-04-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:25

Zaaknummer

180313

Inhoudsindicatie

Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat. Dit verzoek is afgewezen nadat hierover een uitgebreide correspondentie is gevoerd. Uit het dossier blijkt dat klager de door de deken opgevraagde informatie niet heeft verstrekt, maar wel herhaaldelijk heeft verzocht een mondelinge toelichting te mogen geven op zijn verzoek. Ook heeft klager aangegeven moeilijkheden te hebben met schrijftaal. Onder deze omstandigheden had het op de weg van (het bureau van) de deken gelegen om klager op gesprek uit te nodigen of op andere wijze contact met hem te zoeken, zodat hij zijn verzoek mondeling kon toelichten en verduidelijken. Nu voor het hof onduidelijk is waarom klager een advocaat nodig heeft, de deken niet is ingegaan op klagers verzoeken om een mondelinge bespreking en partijen ook niet op de zitting zijn verschenen om nadere uitleg te geven, draagt het hof de deken op om klager alsnog in de gelegenheid te stellen zijn verzoek mondeling aan hem toe te lichten en het hof hierover een verslag van bevindingen te sturen, waarna het hof een beslissing zal nemen.

Uitspraak

BESLISSING                           

van 12 april 2019

in de zaak 180313

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de deken

 

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 13 september 2018 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift dat op 24 oktober 2018 is ingekomen ter griffie van het hof, heeft klager zich beklaagd over deze afwijzing.

 

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Naast het hiervoor genoemde klaagschrift heeft het hof kennis genomen van:

- het schrijven van klager van 12 november 2018;

- het verweerschrift van de deken van 15 januari 2019;

- het schrijven van klager van 17 januari 2019;

- het e-mailbericht van de deken van 8 februari 2019.

2.2    Het hof heeft de zaak behandeld op 11 februari 2019. Partijen zijn bij deze behandeling niet verschenen.

 

3    FEITEN

3.1    Klager stelt zich op het standpunt dat hij sinds 1995 circa 15 advocaten in de arm heeft genomen, die hem slecht hebben behandeld en hem zijn rechten hebben ontnomen.

3.2    Bij brief van 23 mei 2018 heeft klager zich tot de deken gewend, met het verzoek een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 Advocatenwet.

3.3    Naar aanleiding van dit verzoek is namens de deken klager per brief om verduidelijking gevraagd, waarna klager en (de stafjurist van) de deken in totaal acht brieven hebben gewisseld. In drie daarvan heeft klager te kennen gegeven dat hij zijn verhaal graag mondeling wil toelichten aan de deken. Daarnaast verzoekt klager de deken (in zijn brief van 20 juli 2018): ‘Wilt u zo vriendelijk zijn om uw schrijftaal eenvoudiger naar buiten te brengen. Voor u dagelijkse kost, maar voor ondergetekende soms onbegrijpelijk.’ In reactie hierop heeft de deken bij brief van   3 augustus 2018 in vereenvoudigde bewoordingen uitgelegd welke informatie klager aan de deken moet geven.

3.4    Na herhaaldelijk aandringen op verduidelijking van klagers verzoek, heeft de deken bij beslissing van 13 september 2018 besloten het verzoek af te wijzen omdat het niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 13 Advocatenwet. De deken heeft ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat, ook na de diverse verzoeken om informatie, onduidelijk is waaruit de door klager gestelde slechte behandeling heeft bestaan, welk soort (rechts)zaak klager wil voeren, in welke plaats de rechtszaak zich moet afspelen, wat klagers belang is bij het beginnen van een procedure of het voeren van verweer in een procedure, en om welke reden klager er niet in slaagt zelf een advocaat te vinden. Uit klagers brieven kan niet door de deken worden afgeleid dat klager een gerechtelijke procedure moet voeren waarvoor de rechtsbijstand van een advocaat is vereist en die enige redelijke kans op succes heeft.

3.5    Na de beslissing van de deken van 13 september 2018 heeft klager zich bij brief van 26 september 2018 opnieuw tot de deken gericht, waarbij hij nogmaals zijn hoop uitspreekt dat hij de gelegenheid krijgt om zijn verhaal mondeling toe te lichten. In reactie hierop geeft de deken bij brief van 4 oktober 2018 aan dat het dossier is gesloten, dat klagers brief niet meer in behandeling zal worden genomen en dat klager desgewenst schriftelijk beklag kan doen bij het Hof van Discipline.

 

4    BEOORDELING

4.1    Op grond van artikel 13 lid 1 Advocatenwet kan een verzoek tot aanwijzing van een advocaat worden gedaan door de rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen.

4.2    Het hof overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat tussen verzoeker en de deken een uitgebreide correspondentie is gevoerd, waarin de deken de voor de beoordeling van klagers verzoek relevante informatie herhaaldelijk schriftelijk heeft opgevraagd, en klager hierop wel reageert, maar de gevraagde informatie niet verstrekt. Klager heeft de deken in zijn brieven echter diverse malen verzocht om een mondelinge toelichting te mogen geven op zijn verzoek. Daarnaast heeft klager aangegeven dat hij moeilijkheden heeft met schrijftaal. Onder deze omstandigheden had het op de weg van (het bureau van) de deken gelegen om klager op gesprek uit te nodigen of op andere wijze contact met hem te zoeken, zodat hij zijn verzoek mondeling kon toelichten en verduidelijken. Deze gelegenheid heeft de deken niet geboden terwijl een dergelijke behulpzaamheid in dit geval bij de behandeling van het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat wel verwacht had mogen worden.

4.3    Het hof heeft een zitting bepaald om klager alsnog de kans te bieden de door hem gewenste mondelinge toelichting en verduidelijking te geven. Helaas heeft klager het hof bij brief 17 januari 2019 laten weten dat hij om gezondheidsredenen niet in staat is deze zitting in Utrecht bij te wonen, nu deze niet, zoals door hem verzocht, in zijn woonplaats Den Haag zal plaatsvinden. Vervolgens heeft ook de deken het hof laten weten niet op zitting te komen.

4.4    Het hof ziet zich geconfronteerd met een situatie waarbij:

1. niet duidelijk is waarom en waarvoor klager een advocaat nodig heeft;

2. de deken, ondanks herhaaldelijke verzoeken van klager om hem de gelegenheid te bieden zijn verzoek mondeling toe te lichten en te verduidelijken, ervoor heeft gekozen uitsluitend schriftelijk te reageren;

3. partijen niet op zitting zijn verschenen om nadere uitleg te geven.

Hierdoor is het hof niet in staat om op behoorlijke wijze tot een oordeel te komen.

Om uit deze impasse te komen ziet het hof aanleiding de deken op te dragen klager alsnog in de gelegenheid te stellen zijn verzoek mondeling aan hem toe te lichten. Van klager wordt verwacht dat hij voorafgaand aan deze bespreking alle relevante stukken die op zijn zaak betrekking hebben meebrengt. Na deze bespreking wordt van de deken verwacht dat hij een verslag met zijn bevindingen stuurt naar de griffie van het hof. Klager zal nog de gelegenheid krijgen op dit verslag schriftelijk te reageren. Daarna zal het hof een beslissing nemen op klagers verzoek.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verzoekt de deken om binnen twee maanden na de datum van deze uitspraak het verslag als bedoeld in 4.4 bij de griffie van het hof in te dienen onder gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan klager;

- stelt klager in de gelegenheid binnen twee weken na ontvangst van het verslag van de deken een schriftelijke reactie in te dienen onder gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de deken;

- houdt iedere verdere beslissing aan.    

 

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2019.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 12 april 2019.