Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-02-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:80
Zaaknummer
18-845/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Geschil rondom een nalatenschap waarin verweerder op enig moment heeft opgetreden voor de broer van klager in een geschil tegen klager en thans optreedt voor de zussen van klager in, opnieuw, een geschil tegen klager. Klacht is gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 6 februari 2019
in de zaak 18-845/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 19 oktober 2018 met kenmerk K072 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 22 oktober 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager heeft (in ieder geval) twee zussen en een broer.
1.2 Op 10 april 2016 is hun moeder overleden. In het testament van moeder zijn klager, zijn broer en zijn zussen als erfgenamen benoemd. Ten aanzien van het erfdeel van de broer was sprake van een onderbewindstelling. Klager en een van de zussen zijn als bewindvoerders benoemd.
1.3 Bij beschikking van 15 maart 2017 heeft de kantonrechter klager op verzoek van de broer ontslagen als bewindvoerder wegens gewichtige redenen. De zus is op eigen verzoek als bewindvoerder ontslagen. De kantonrechter heeft twee anderen als bewindvoerders benoemd.
1.4 De zussen hebben twee procedures ingesteld tegen klager, in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap; een verzoekschriftprocedure strekkend tot ontslag van klager als executeur en een dagvaardingsprocedure strekkend tot betaling door klager van een bedrag aan de boedel. De procedures zijn ingesteld door een andere advocaat, mr. R. De zussen hebben verweerder gevraagd de behandeling van de zaken van deze advocaat over te nemen.
1.5 Op 13 november 2017 heeft verweerder het volgende aan de broer geschreven:
“(…) Zoals je wellicht weet, hebben [de zussen] mij recent gevraagd hun belangen te behartigen en de behandeling van de door hen via mr. (…) opgestarte procedures over te nemen. Dat betreft een dagvaardingsprocedure (inzake gelegde beslag) en een verzoekschriftprocedure tot ontslag van [klager] als executeur.
De procedures richten zich inhoudelijk tegen [klager]. Omdat jij mede erfgenaam bent, ben jij (formeel) mee gedagvaard. Ik begrijp van [de zussen] dat jij bezwaren tegen overname door mij zou hebben, maar die zouden volgens hen en als ik het goed begrijp voor iedereen gelden omdat jij inmiddels – en op zich begrijpelijk - vindt dat er door familie niet tegen elkaar geprocedeerd moet worden. Die bezwaren zien m.i. dus niet op mijn persoon.
Ik zie verder ook geen (mogelijk) tegenstrijdig belang. De procedure waarbij ik voor jou eerder betrokken was, zag op het ontslag van [klager] als bewindvoerder (overigens ondersteund door [de zussen]. Ik begrijp dat jij je in de nu lopende procedures afzijdig wilt houden en je in ieder geval niet door een advocaat wilt laten vertegenwoordigen, hetgeen jouw goed recht is.
De inmiddels lopende procedure(s) richten zich andermaal inhoudelijk tegen [klager]. Er is m.i. geen sprake van een ‘redelijk belang’ dat zich verzet tegen het door mij overnemen van de procedures. Besef ook dat als ik het niet zou doen, het een ander wordt.
(…) Als jij van mening bent dat ik iets verkeerd zie, dan hoor ik dat wel van je en zal ik mij nader beraden. (…)”
Verweerder heeft de e-mail ‘cc’ gestuurd naar de bewindvoerders over het erfdeel van de broer.
1.6 Op 22 november 2017 heeft de broer laten weten dat hij bezwaar maakt tegen het optreden van verweerder als advocaat van de zussen.
1.7 In een e-mail van 23 november 2017 aan verweerder heeft klager zijn bezwaar over zijn optreden als advocaat van de zussen en zijn ongenoegen over de inhoud van de e-mail van 13 november 2017 kenbaar gemaakt.
1.8 Op 11 december 2017 heeft verweerder, namens de zussen, een brief gestuurd aan de belastingdienst. De brief is gezonden naar aanleiding van door de zussen van de belastingdienst ontvangen informatie over de door klager ingediende aangifte erfbelasting.
1.9 In een e-mail van 14 december 2017 heeft klager zijn boodschap uit de e-mail van 23 november 2017 aan verweerder herhaald. Klager heeft verder geschreven dat hij er “werkelijk verbijsterd” over is dat verweerder contact heeft opgenomen met de Belastingdienst, naar aanleiding van de aangifte van klager. Klager heeft geschreven dat de afspraak bestaat dat de zussen zich niet zouden bemoeien met de aangifte erfbelasting en dus dienen de zussen zich aan die afspraak te houden.
1.10 Op 15 december 2017 heeft klager bij het kantoor van verweerder een klacht ingediend over het optreden van verweerder.
1.11 Bij brieven van 19 en 23 januari 2018 heeft een kantoorgenoot van verweerder gereageerd op de klacht van klager. In de laatste brief is de klacht, zakelijk weergegeven, afgewezen.
1.12 Bij beschikking van 24 januari 2018 is klager op verzoek van de zussen als executeur ontslagen op grond van gewichtige redenen. Mevrouw D is in dezelfde beschikking als nieuwe executeur benoemd.
1.13 In een e-mail van 29 januari 2018 aan een medewerker van de belastingdienst heeft verweerder zijn contact met deze medewerker eerder die dag schriftelijk bevestigd.
1.14 In een e-mail van 6 maart 2018 aan verweerder heeft klager opnieuw zijn ongenoegen geuit over het optreden van verweerder voor de zussen.
1.15 Verweerder heeft bij brief van 14 maart 2018 gereageerd en onder meer geschreven dat het hem vrij staat om namens de zussen contact op te nemen met de belastingdienst.
1.16 Klager heeft op 17 maart 2018 gereageerd en nogmaals zijn ongenoegen over het optreden van verweerder geuit.
1.17 Bij brief van 29 maart 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende .
a) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan de behartiging van tegenstrijdige belangen.
b) Verweerder heeft zich zonder daartoe bevoegd of gemachtigd te zijn gewend tot de belastingdienst, naar aanleiding van een door klager als executeur van de nalatenschap ingediende aangifte voor de successiebelasting.
c) Verweerder doet de waarheid voortdurend geweld aan en geeft voortdurend een verkeerde voorstelling van zaken.
d) Verweerder heeft namens de zussen een kort geding aangespannen tegen de broer. De broer is daarmee ernstig benadeeld. Klager heeft in dit verband aangifte gedaan tegen verweerder.
e) Verweerder blijft aanhoudend procederen in een zaak met een gering financieel belang.
2.2 De stellingen die klager aan de klachtonderdelen ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist.
3.2 Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
4 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
4.1 Verweerder heeft als verweer van verste strekking aangevoerd dat klager niet ontvankelijk is in klachtonderdeel a. Klager heeft dit betwist; hij stelt zich op het standpunt dat hij direct belanghebbende is bij het klachtonderdeel.
4.2 De voorzitter stelt vast dat niet is gesteld en ook niet is gebleken dat verweerder heeft opgetreden namens klager. In zoverre is aldus geen sprake van conflicterende belangen en klachtonderdeel a is in zoverre kennelijk ongegrond.
4.3 Voor zover de belangen van de zussen conflicteren met die van de broer voor wie verweerder in het verleden heeft opgetreden en die in de twee door de zussen ingestelde procedures formeel een wederpartij is, geldt dat klager bij dat mogelijke belangenconflict geen belanghebbende is. Klager is in klachtonderdeel a in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.
4.4 Bij deze stand van zaken behoeft de inhoudelijke discussie over dit klachtonderdeel geen bespreking.
Klachtonderdeel b)
4.5 Omdat de klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klager geldt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel als maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft verweerder aangevoerd dat de zussen de door klager gestelde afspraak betwisten. De zussen hebben verweerder meegedeeld dat zij door klager onvoldoende werden geïnformeerd over de aangifte erfbelasting die klager in zijn hoedanigheid van executeur had gedaan. De zussen hebben verweerder verzocht om de belastingdienst te verzoeken om informatie en verweerder heeft aan dit verzoek voldaan.
4.7 Gelet op het verweer kan de voorzitter niet vaststellen dat de door klager gestelde afspraak met zijn zussen is gemaakt. Klager heeft deze stelling in het licht van het verweer onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat aan die stelling voorbij gegaan wordt. De voorzitter is bij deze stand van zaken van oordeel dat het verweerder vrij stond om te voldoen aan het verzoek van de zussen en informatie te vragen bij de belastingdienst. Dat de aangifte achteraf correct bleek te zijn, zoals klager onweersproken heeft gesteld, maakt dit niet anders. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.8 Dit klachtonderdeel moet worden beoordeeld aan de hand van het hiervoor in 4.5 weergegeven toetsingskader.
4.9 Klager heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel pleitaantekeningen van verweerder overgelegd van een zitting op 19 december 2017. De pleitaantekeningen zijn volgens klager een “aaneenschakeling” van onjuistheden. Verweerder heeft weersproken dat hij onjuistheden naar voren heeft gebracht. Gelet daarop kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waarvan hij de onjuistheid kende of moest kennen.
4.10 De voorzitter voegt toe dat klager in de tussen hem en zijn zussen gevoerde procedure(s) verweer heeft kunnen voeren tegen de door de zussen ingenomen standpunten, dat het is voorbehouden aan de civiele rechter om de over en weer aangevoerde stellingen te waarderen en dat de omstandigheid dat klager het met een stelling oneens is niet zonder meer betekent dat deze onjuist is.
4.11 Klachtonderdeel c is gelet op het voorgaande kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.12 Bij dit klachtonderdeel, het verwijt dat verweerder de broer van klager heeft benadeeld, is klager geen belanghebbende. Klager is in het klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel e)
4.13 De voorzitter is van oordeel dat het ook het belang van een wederpartij kan zijn dat niet onnodig wordt geprocedeerd over zaken met een gering belang. Anders dan de deken is de voorzitter dan ook van oordeel dat klager in dit klachtonderdeel ontvankelijk is.
4.14 Volgens klager heeft de strijd die zijn zussen met hem voeren een financieel belang van circa € 5.000,- en betreft het een “prestigestrijd”. Verweerder heeft enerzijds aangevoerd dat het financiële belang van het geschil groter is. Anderzijds zijn de procedures er volgens verweerder op gericht om “een situatie (ook inzake de nalatenschap) te bewerkstelligen dat cliënten van [klager] afkomen”.
4.15 De voorzitter kan gelet op het over en weer gestelde niet vaststellen dat verweerder procedures voert met een gering belang en met het doel om klager te benadelen. Het klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet:
- klachtonderdeel a kennelijk ongegrond zoals bedoeld in 4.2 en klager in klachtonderdeel a voor het overige kennelijk niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel b kennelijk ongegrond;
- klachtonderdeel c kennelijk ongegrond;
- klager in klachtonderdeel d kennelijk niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel e kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 6 februari 2019