Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:83

Zaaknummer

18-798/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

De voorzitter het juiste criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling van het optreden van verweerder. De voorzitter heeft voorts terecht geoordeeld dat klachtonderdeel 2 is ingediend na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, zodat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is.. Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  27 mei 2019

in de zaak 18-798/DB/ZWB

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 28 november 2018 op de klacht van:

 

klager

tegen

verweerder

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail d.d. 5 december 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail d.d. 11 oktober 2018 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 28 november 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht deels op grond van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard en deels op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de voorzitter is op  28 november 2018 verzonden aan klager.

1.4      Bij brief d.d. 13 december 2018, door de raad ontvangen op 18 december 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 april 2019. Klager is verschenen vergezeld van mevrouw O, maatschappelijk werker. Verweerder is eveneens verschenen.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klager en de nagekomen brieven met bijlagen van klager d.d. 19 en 21 maart 2019.

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    zich onvoldoende voor klager heeft ingespannen in de procedure tegen klagers werkgever;

2.    klager in 1999 ten onrechte heeft ontraden om de arts en het ziekenhuis aansprakelijk te stellen;

3.    in 2017 heeft geweigerd om de arts en het ziekenhuis aansprakelijk te stellen, terwijl er nieuwe informatie is die heropening van het dossier rechtvaardigt.

 

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

Klager wil graag gehoord worden en uitleggen wat dit voor hem betekent, omdat hij anders niet verder kan met zijn leven. Klager blijft anders denken dat de informatie onvoldoende was om een beslissing op te nemen. Ten tijde van de beslissing over de schadevergoeding was de mate van arbeidsongeschiktheid 35%; deze is nu 100%, met slechte vooruitzichten. Dit argument is nooit ingezet.

 

 

4 BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft vastgesteld dat de klacht betrekking heeft op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder en dat de voorzitter het juiste criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling van het optreden van verweerder. De voorzitter heeft voorts terecht geoordeeld dat klachtonderdeel 2 is ingediend na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, zodat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is. De voorzitter heeft aldus de juiste beoordelingscriteria gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2      De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan de artikelen 46g en 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

 

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en L.J.G. de Haas, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2019

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter