Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:88

Zaaknummer

18-857 DB/LI

Inhoudsindicatie

De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft vastgesteld dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van curator en dat de voorzitter het juiste criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling van het optreden van verweerder. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  27 mei 2019

in de zaak 18-857/DB/LI

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 29 november 2018 op de klacht van:

 

 

klagers

 

 

tegen:

 

 

verweerder

 

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail d.d. 25 juni 2018 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail d.d. 1 november 2018 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 29 november 2018 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht op grond van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 30 november 2018 verzonden aan klagers.

1.4      Bij brief d.d. 23 december 2018 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 april 2019. Verschenen zijn klager sub 1 en verweerder.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven en het verzetschrift van klagers.

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klagers in verzet in zoverre niet opkomen. 

 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

in zijn hoedanigheid van curator heeft verzuimd aan klagers te melden dat sprake was van een faillissement en dat hij de aansprakelijkstelling niet heeft doorgeleid naar de verzekeraar.

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

De voorzitter heeft de klacht ten onrechte ongegrond verklaard. Klagers hebben de brief van 12 april 2017 niet ontvangen; verweerder heeft ook geen bewijsstukken van verzending versturen overgelegd en het is onduidelijk waarom dit niet van hem is verlangd. Verweerder heeft geen bewijs overgelegd van de aangifte aan de verzekeringsmaatschappij en heeft evenmin een datum medegedeeld waarop dat zou zijn gebeurd.

 

4 BEOORDELING  

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter terecht heeft vastgesteld dat de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van curator en dat de voorzitter het juiste criterium heeft gehanteerd bij de beoordeling van het optreden van verweerder. De voorzitter heeft voorts terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerder de aansprakelijkstelling niet heeft doorgeleid. De voorzitter heeft kortom het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

4.2      De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

 

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en L.J.G. de Haas, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2019

 

 

Griffier                                                                       Voorzitter