Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-05-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:99
Zaaknummer
19-190/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van een derde partij kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 15 mei 2019
in de zaak 19-190/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 18 maart 2019 met kenmerk R 2019/16 edl/mb, door de raad ontvangen op 19 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager heeft een onderzoeksbureau opdracht gegeven om financiële onderzoeksrapporten op te stellen. Deze rapporten zijn in 2008 gereed gekomen.
1.2 Op 9 juli 2018 heeft verweerder aan de advocaat van klager onder meer het volgende geschreven:
“Tegelijkertijd wil ik van de gelegenheid gebruik maken om u te melden dat wij thans geen stukken van [onderzoeksbureau] ingebracht hebben. Als wij de stukken van [onderzoeksbureau] gaan gebruiken dan neem ik contact met u op en dan kijken we wel hoe we er uit komen. Gezien de stand van zaken is dat voorlopig nog niet aan de orde.”
1.3 Bij brief van 9 augustus 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij in een in 2018 aanhangig gemaakte procedure tegen een telecomprovider financiële rapporten heeft overgelegd, terwijl deze in eigendom toebehoren aan klager en klager en de opsteller van de rapporten daartoe geen toestemming hebben gegeven. Volgens klager is verweerder niet alleen bekend met de rapporten, maar heeft hij deze ook in zijn bezit.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij in 2018 geen procedure aanhangig heeft gemaakt waarbij een telecomprovider betrokken is en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de financiële rapporten.
3.2 Verweerder heeft aangegeven dat hij de financiële rapporten niet heeft gebruikt en dat hij ook niet van plan is dat te gaan doen.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager, althans een derde partij. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.2 Verweerder heeft weersproken dat hij een procedure aanhangig heeft gemaakt waarin hij de financiële rapporten heeft ingebracht. Verweerder heeft verder kenbaar gemaakt niet voornemens te zijn om de financiële rapporten in enige procedure in te brengen of daarvan anderszins gebruik te maken.
4.3 Gelet op dit verweer ligt het op de weg van klager feitelijk te onderbouwen dat verweerder wel gebruik heeft gemaakt van de financiële rapporten. Naar het oordeel van de voorzitter is klager daarin niet geslaagd. Reeds op die grond is de klacht kennelijk ongegrond.
4.4 De voorzitter begrijpt op grond van het door klager gestelde dat hij inzage wenst in het dossier waarover verweerder beschikt en dat hij een voorziening wenst die ertoe strekt te voorkomen dat verweerder gebruik zal maken van de financiële rapporten. Op verweerder rust echter geen plicht om klager inzage in zijn dossier te verstrekken en het tuchtrecht leent zich niet voor de voorziening die klager wenst.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 15 mei 2019.