Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:98

Zaaknummer

19-187/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klagers zijn in hun klacht kennelijk niet-ontvankelijk op grond van het ne bis in idem-beginsel. De klacht behelst in de kern een betwisting van het door verweerster gevoerde verweer in een eerder tussen partijen gevoerde klachtzaak.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 15 mei 2019

in de zaak 19-187/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

gemachtigde: mr. (…)

 

tegen:

verweerster 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 11 maart 2019 met kenmerk K178 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 13 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klagers hebben eerder een klacht ingediend tegen verweerster. Deze klacht is bij de raad bekend onder klachtnummer 18-028/DH/DH. De gemachtigde van klagers heeft verweerster bij brief van 26 juni 2017 op de hoogte gesteld van het verwijt dat heeft geleid tot deze klachtzaak. Verweerster heeft bij brief van 10 juli 2017 gereageerd op dat verwijt. Kort gezegd heeft zij het verwijt tegengesproken. 

1.2    Bij voorzittersbeslissing van 22 februari 2018 is deze klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de klacht na het verstrijken van de vervaltermijn is ingediend. Klagers hebben daartegen geen rechtsmiddel aangewend.

1.3    Bij brief van 25 juni 2018 hebben klagers bij de deken de onderhavige klacht over verweerster ingediend.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster dat zij in de eerdere klachtprocedure gegevens heeft verstrekt over (het aantal en de aard van) de door haar behandelde dossiers van klagers, terwijl zij wist of moest weten dat deze gegevens onjuist waren.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft de klacht gemotiveerd weersproken.

 

4    BEOORDELING

4.1    In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel. Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al heeft geoordeeld. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief is afgewikkeld. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij de klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.

4.2    De klacht in de onderhavige zaak behelst in de kern een betwisting door klagers van het door verweerster in de eerdere klachtzaak gevoerde verweer. Het gaat om hetzelfde feitencomplex. Deze betwisting is reeds in die klachtzaak aan de orde geweest, althans klagers hadden deze aan de orde kunnen stellen. Het verweer van verweerster en de betwisting daarvan door klagers kunnen, zeker zonder nieuwe feiten of omstandigheden, niet opnieuw aan de orde worden gesteld in een volgende klachtzaak. Dit betekent dat de klacht strandt op het hiervoor weergegeven ne bis in idem-beginsel.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klagers met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in de klacht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 15 mei 2019.