Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:116

Zaaknummer

19-121/A/A/D

Inhoudsindicatie

19-121/A/A/D: Deels gegrond dekenbezwaar. De vrijheid van meningsuiting, die ook voor advocaten geldt, brengt mee dat een advocaat geen spreekverbod kan worden opgelegd. In een noodsituatie zou dit anders kunnen zijn, maar daarvan is volgens de raad geen sprake. De raad begrijpt dat de deken wil voorkomen dat advocaten elkaar over en weer beschuldigen in de media, maar het middel dat de deken daarvoor heeft gebruikt schiet zijn doel voorbij. Wat verweerder wel te verwijten valt is dat hij bij Jinek uitspraken heeft gedaan over een gesprek dat hij en zijn kantoorgenoot mr. B  met de deken hebben gevoerd. In dat gesprek heeft de deken tegen verweerder en mr. B gezegd hoe mr. A het gesprek met mr. B, waarin mr. B volgens H zou hebben gedreigd, destijds heeft ervaren. Verweerder had dit niet mogen doen. De uitspraken gaan over hetgeen mr. A aan de deken heeft verklaard in het kader van het onderzoek naar mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van mr. B en verweerder wist dat de deken ook aan mr. A had gevraagd zich niet over de kwestie uit te laten. De uitspraken van verweerder, die erop neerkomen dat de verklaring van mr. A mr. B zeker zal vrijpleiten, zijn bovendien niet juist. De raad legt verweerder hiervoor een waarschuwing op. Dat verweerder bij Jinek heeft willen aantonen dat er voor de deken geen goede reden was om een onderzoek naar mr. B in te stellen, is niet gebleken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 3 juni 2019

in de zaak 19-121/A/A/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

de heer mr. E.J. Henrichs in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

deken

over:

de heer mr. N.C.J. Meijering

advocaat te Amsterdam    

verweerder

gemachtigde mevrouw mr. E.A.M. Mannheims

advocaat te Amsterdam

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 4 maart 2019 met kenmerk EJH/AvO/kb; 2019-803602, door de raad ontvangen op 4 maart 2019, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 6 mei 2019 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van de heer mr. J.I.M.G. Jahae, lid van de raad van de orde, en mevrouw mr. A.A. van Ochten, stafmedewerker, en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde. Van de behandeling, die gedeeltelijk achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden, is proces-verbaal opgemaakt.

1.2    De raad heeft kennisgenomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de bijlagen 1 tot en met 7. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brieven (met bijlagen) van verweerder aan de raad van 28 maart 2019 en 1 mei 2019 en de brieven van de deken aan de raad van 29 april 2019 en 2 mei 2019.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Op vrijdag 4 januari 2019 is de deken benaderd met de mededeling dat een aantal journalisten (van onder meer NRC Handelsblad en De Volkskrant) kennis hadden kunnen nemen van de bandopname van een in 2011 gevoerd telefoongesprek tussen de heer W. Holleeder (hierna: Holleeder) en de heer P.R. de Vries (hierna: De Vries). Eén en ander hing samen met het feit dat De Vries had besloten die bandopname aan het openbaar ministerie ter beschikking te stellen in het kader van het ‘Holleeder-proces’. De deken is er toen ook op gewezen dat het gesprek gevoerd zou zijn door middel van de geheimhouderstelefoon van mr. S. Franken (hierna: Franken), destijds de advocaat van Holleeder. De deken is meegedeeld dat op 7 of 8 januari 2019 publicaties zouden plaatsvinden over (de inhoud en gang van zaken rond) dit telefoongesprek.

2.2    Op de vraag of een dekenonderzoek gaande was naar dit (mogelijk) onjuist gebruik van de geheimhouderstelefoon dan wel het openbaar ministerie daarover bij hem een klacht had ingediend, heeft de deken in een e-mail van 5 januari 2019 niet geantwoord met een beroep op zijn geheimhoudings-plicht.

2.3    Naar aanleiding van de mededelingen van de journalist met wie de deken op 4 januari 2019 heeft gesproken heeft de deken besloten een onderzoek in te stellen.

2.4    Op 7 respectievelijk 8 januari 2019 hebben NRC Handelsblad en De Volkskrant over de kwestie gepubliceerd. Naar aanleiding van die publicaties heeft de deken op 8 januari 2019 een persverklaring doen uitgaan, waarin onder meer staat:

“De deken (…) doet momenteel onderzoek naar de handelswijze van de betrokken advocaten in de zaak Holleeder, in verband met onder meer het gebruik van de geheimhoudertelefoon. Henrichs; ‘Gezien mijn wettelijke geheimhoudingsverplichting en met name omdat dit zich heeft afgespeeld in een uiterst mediagevoelige zaak die bovendien nog onder de rechter is, kan ik over het lopende onderzoek verder geen mededelingen doen.’”

2.5    Op 14 januari 2019 en 30 januari 2019 hebben de deken en mr. Jahae gesprekken gevoerd met verweerder en zijn kantoorgenoot mr. B.L.M. Ficq (hierna: Ficq) respectievelijk Franken en zijn kantoorgenoot mr. C Zuur (hierna: Zuur) in verband met het onderzoek van de deken naar het mogelijk onjuist gebruik door Franken van zijn geheimhouderstelefoon en mogelijk ongeoorloofde beïnvloeding van Holleeder als getuige door Ficq, waarbij sprake zou kunnen zijn geweest van het uitoefenen van druk of zelfs van bedreiging.

2.6    Op 6 februari 2019 hebben zowel Franken als Ficq de deken laten weten dat hen was gevraagd (schriftelijk) een aantal vragen te beantwoorden in verband met een op 12 februari 2019 uit te zenden special van het televisieprogramma RTL Boulevard over ‘De Holleeder Tape’. De deken en mr. Jahae hebben de vier betrokken advocaten hierop uitgenodigd voor een gesprek op 7 februari 2019.

2.7    Tijdens (afzonderlijke) gesprekken op 7 februari 2019 met Ficq en verweerder respectievelijk Franken en Zuur, heeft de deken de vier betrokken advocaten voorgehouden twee mogelijke oplossingen te zien voor de mediastorm die rond de uitzending zou ontstaan. Daarbij heeft de deken aangegeven dat:

-    de te verwachten media-aandacht voor de rol/betrokkenheid van advocaten bij (i) een mogelijk onjuist gebruik van de (geheimhouders)telefoon en (ii) mogelijk ongeoorloofde beïnvloeding van een getuige, niet alleen zeer schadelijk is voor de betrokken advocaten, maar ook voor de goede naam van en het vertrouwen in de advocatuur;

-    de betrokken advocaten zich op onderdelen publiekelijk niet naar behoren kunnen verweren tegen beschuldigingen zonder hun geheimhoudingsplicht te schenden;

-    beschuldigingen van de ene advocaat aan het adres van de andere advocaat niet publiekelijk dienen te geschieden, maar via de toezichthouder (of een andere instantie als het openbaar ministerie).

2.8    Op basis van deze overwegingen heeft de deken de advocaten meegedeeld dat hij als toezichthouder slechts twee opties ziet om de media-aandacht te beteugelen:

a.    óf alle vier betrokken advocaten onthouden zich van reacties en commentaar op en rond de uitzending van 12 februari 2019;

b.    óf uiterlijk vrijdag 8 februari 2019 is overeenstemming tussen de deken en de betrokken advocaten bereikt over een (pers)verklaring die inhoudt dat het onderzoek van de deken is geëindigd en geen tuchtrechtelijke stappen zullen worden ingezet; zulks mede op basis van hetgeen in die verklaring zou worden opgenomen over de gang van zaken, de mogelijke verwijtbaarheid van deze gedragingen van Ficq en Franken, daaraan door hen ontleend ‘zelfinzicht’ en daaraan gekoppelde voornemens ten aanzien van de in de toekomst in acht te nemen zorgvuldigheid en betamelijkheid.

2.9    De deken heeft daarbij – voor het geval de hiervoor in 2.8 onder b bedoelde overeenstemming niet zou worden bereikt – aangegeven dat hij als toezichthouder van de advocaten zou verlangen dat zij zich zouden onthouden van commentaar. Tevens zou in dat geval het onderzoek worden voortgezet. De (pers)verklaring die de deken in dat geval zou afgeven, heeft hij in concept aan de advocaten ter inzage gegeven. Over de tweede optie is overleg gevoerd op basis van een door de deken opgestelde concept (pers)verklaring.

2.10    Op vrijdagochtend 8 februari 2019 is gebleken dat geen overeenstemming kon worden bereikt over een verklaring als hiervoor genoemd in 2.8 onder b. De deken heeft daarom diezelfde dag de volgende (pers)verklaring afgegeven:

“Ik heb kennis genomen van de aankondiging van een televisieprogramma dat volledig in het teken zal staan van de geluidsopname die de heer P.R. de Vries heeft ingebracht in de strafzaak tegen de heer Holleeder. Met het oog op die uitzending heeft de redactie van het programma aan mr. Franken en mr. Ficq (en hun kantoorgenoten mrs. Zuur en Meijering) een aantal vragen voorgelegd met het verzoek die zo spoedig mogelijk te beantwoorden.

Zoals al eerder meegedeeld, zijn ontwikkelingen rond deze geluidsopname voor mij als Amsterdamse deken aanleiding geweest een eigen onderzoek in te stellen. Dit onderzoek richt zich (onder meer) op het gebruik van mr. Frankens (geheimhouders)telefoon voor het opgenomen gesprek en mogelijke beïnvloeding van een getuige door mr. Ficq.

Als toezichthouder acht ik het ongewenst dat de bij mijn onderzoek betrokken advocaten zich publiekelijk uitlaten over de door mij onderzochte kwesties. Voor zover sprake is van een beschuldiging van (tuchtrechtelijk) ongeoorloofd gedrag, kunnen advocaten zich niet naar behoren verweren tegen die beschuldiging zonder hun geheimhoudingsplicht te schenden. Voor zover de ene betrokken advocaat verwijten formuleert over een andere bij het onderzoek betrokken advocaat, behoren die verwijten niet (langer) publiekelijk te worden gedaan. Ik heb mrs. Franken, Zuur, Ficq en Meijering daarom laten weten dat ik – onder meer in het belang van het onderzoek – van hen verlang dat zij zich onthouden van commentaar over de door mij onderzochte kwesties en alles wat daarmee verband houdt.”

2.11    Bij e-mail van 8 februari 2019 heeft de deken de vier betrokken advocaten een kopie gestuurd van het hiervoor genoemde persbericht en hen gewezen op het daarin geuite verlangen zich te onthouden van commentaar. De deken heeft dit verlangen herhaald in een e-mail aan verweerder van 11 februari 2019.

2.12    Op dinsdagochtend 12 februari 2019 is in De Telegraaf een artikel verschenen met als titel “Advocaten onder vuur. Spreekverbod Ficq en Franken rond Holleeder-tape”. Diezelfde ochtend is via het Twitter-account van het kantoor van verweerder een schriftelijke verklaring van de cliënt van verweerder gepubliceerd over de aangekondigde uitzending van RTL Boulevard over ‘De Holleeder tape’. In die verklaring wordt onder meer betwist dat sprake is geweest van bedreiging van Holleeder door Ficq. Het volledige transcript van ‘De Holleeder tape’ maakt deel uit van deze verklaring.

2.13    Op dinsdagavond 12 februari 2019 is de special van RTL Boulevard  uitgezonden. Verweerder heeft diezelfde avond als gast deelgenomen aan het televisieprogramma Jinek. Saskia Belleman, als journalist werkzaam voor de Telegraaf, was tevens aanwezig. In de uitzending is onder meer het volgende besproken:

“Jinek: [Verweerder], u had hier eigenlijk niet mogen zitten. De deken van de Orde van Advocaten heeft u een spreekverbod opgelegd. Waarom negeert u zijn verbod?

[Verweerder]: Nou, kijk ik zit hier in het belang van mijn cliënt, meneer Dino S. En wat je ziet gebeuren is dat er in een duidelijk gecoördineerde actie he, ik heb natuurlijk ook de uitzending gezien met De Vries en John van den Heuvel, buurman en buurman, die er zeg maar gezamenlijk er op uit zijn om ja, deze zaak zeg maar in één keer op te lossen, he, dat is wat je heel erg ziet. En je ziet natuurlijk ook dat er ongelooflijk gebasht wordt op ons kantoor. (…)

Jinek: Ok we gaan stapsgewijs de uitzending doornemen, de dingen die gezegd zijn, inderdaad over uw kantoorgenoot (…) Ficq (…), maar nog even terug naar de vraag: u zegt in eerste antwoord waarom u hier zit, tegen het spreekverbod van de deken in: ik ziet hier voor het belang van mijn cliënt Dino Soerel, maar ik neem ook aan voor de reputatie van uw kantoor, want die is ernstig aangevallen.

[Verweerder]: Nou nee, het gaat ons echt wel om meneer Soerel en waarom ook, omdat als er geplugd wordt dat een advocaat van hem hier zou hebben bedreigd of zou hebben aangezet tot een valse verklaring, dan is dat in zijn nadeel, dus daarom zitten we hier. Kijk, de deken die heeft een verlangen geuit dat wij of dat ik hier niet zou zitten. Ja, ik heb ook een hele hoop verlangens…

Jinek: Nou hij was er vrij stellig in dat hij heel graag wilde dat iedereen die hiermee te maken hadden zich niet in het openbaar zouden uitlaten.

Belleman: Het is niet gebruikelijk dat je een dringend advies of een dringend verzoek van de deken naast je neerlegt. Dat is heel ongebruikelijk.

[Verweerder] Nee precies. Het verlangen dat ik heb is dat onze cliënt, die hier natuurlijk vermorzeld wordt, en al heel lang vermorzeld wordt, met name door John van den Heuvel, maar nu ook door De Vries, ja dan moeten we natuurlijk even wat tegengas geven. (…)

Jinek: Dus advocaat Stijn Franken wordt door de deken onderzocht, destijds advocaat van Holleeder, omdat hij zijn advocatentelefoon heeft gebruikt, of laten gebruiken, voor het gesprek tussen Holleeder en Peter R. de Vries, dat mag een advocaat niet doen. En Bénédicte Ficq, uw kantoorgenoot, wordt onderzocht omdat zij Holleeder zou hebben bedreigd, dan wel aangezet tot een valse verklaring. Dit is dus een onderzoek van de deken, die er nu aankomt. Begrijpt u dat de deken daar nu onderzoek naar doet?

[Verweerder]: Nou ja, dat is onder druk van media gekomen. Dat is ook tegen ons gezegd, zo van, ja we hebben zoveel vragen gekregen, ook dat is heel erg gebasht.

Belleman: Maar zou het ook niet zijn onder druk van het feit dat Holleeder…

[Verweerder]: Nee hoor, dit hebben we gehoord.

Belleman: …dit soort dingen heeft gezegd en heeft verklaard en dat het dan misschien toch wel een idee is om dat te onderzoeken?

[Verweerder]: Maar dan kun je misschien, zou het niet zo, waardoor je iets gaat suggereren, wat we weten van de deken is dat dit ingestoken is, omdat media voortdurend zaten te drukken en die zeiden van, waar blijft nou het onderzoek. Dat is met zoveel woorden tegen ons gezegd.

Belleman: Dus de deken stelt een onderzoek in omdat media…

[Verweerder]: Ja Saskia, ja.

Belleman: …ergens over bericht? Het lijkt mij sterk dat de deken van de orde van advocaten zich laat sturen door media.

[Verweerder]: Nou dat is precies wat wij al zeiden. Dat klopt. Daar zijn wij het over eens.

Jinek: Dus u zegt hij heeft geen enkele grond om dit serieus te nemen dus totaal zinloos dat hij dit onderzoek louter en alleen om de media doet.

[Verweerder]: Nee, kijk wij hebben ook gezegd laten we alsjeblieft dit onderzoek ook ingaan, want het is natuurlijk ook gewoon hilarisch wat door deze meneer Holleeder is verzonnen en het is al helemaal hilarisch…

(…)

Belleman: Het punt is ook…het gaat hier natuurlijk niet alleen om wat Holleeder zegt, maar ook om wat Stijn Franken, de advocaat, zegt. Als je kijkt naar het transcript van het gesprek…

[Verweerder]: En ik weet inmiddels wat hij gezegd heeft.

 (…)

Jinek: Ik heb in jullie verklaring ook gezien dat jullie erboven hebben gezet dat jullie namens Dino Soerel is, maar het is in feite een poging om ook de reputatie van het kantoor te redden (…)

[Verweerder]: (…) Wij weten inmiddels van de deken wat er nu gezegd is door Stijn Franken van wat er gebeurd zou zijn.

Jinek: En wat is er dan gezegd?

[Verweerder]: Nou daar mogen wij dus niet op ingaan. En dat is iets totaal anders dan dit nieuwe verhaal wat Peter de Vries ten behoeve van zijn Joran van der Slootje probeert te pluggen.

Jinek: Wacht even, ik probeer even te begrijpen. Stijn Franken, die heeft het genoemd een uiterst onaangenaam gesprek en heeft laten bestaan dat dit gezien wordt als een bedreiging, daarvan zegt u: hij heeft een totaal andere verklaring afgelegd bij de deken. Alleen wij mogen…Dus dat zal uw kantoor vrijpleiten en Bénédicte Ficq ook helemaal vrijpleiten hiervan. Klopt dat?

[Verweerder]: Ja, zeker weten.

Jinek: Ok, maar waarom kunt u dan niets wat hij zegt, want dan zij we van al dit gebakkelei af.

[Verweerder]: Omdat de deken dat nog liever niet heeft.

(…)

Jinek: Nee maar ik ben gewoon nieuwsgierig, want deze hele discussie zou dan gewoon weg kunnen zijn…

[Verweerder]: Snap ik maar de deken is nu een onderzoek aan het doen en ik heb er het volste vertrouwen in, wij hebben er het volste vertrouwen in dat dit helemaal goed gaat komen en dat hooguit sprake is geweest van een misverstand. Maar dreigementen alsjeblieft zeg, geloof het nou gewoon maar effe niet.

Jinek: Totale onzin?

[Verweerder]: Ja, is totale onzin.

Jinek: Het wordt vrijgepleit door de deken als het onderzoek afgerond is?

[Verweerder]: Zeker weten. Ja, vertrouw er maar op.”

2.14    Op 15 februari 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken, mr. Jahae, een stafmedewerker van de deken, de gemachtigde van verweerder en een kantoorgenoot van verweerder, mr. C.W. Flokstra. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt.

2.15    Op 25 februari 2019 heeft de deken een concept-dekenbezwaar aan de gemachtigde van verweerder gestuurd, met het verzoek daarop uiterlijk donderdag 28 februari 2019 te reageren. Die termijn is, na een verzoek daartoe van de gemachtigde van verweerder, verlengd tot vrijdag 1 maart 2019.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, primair doordat hij het door de deken geuite verlangen dat verweerder zich zou onthouden van enig commentaar op en naar aanleiding van de speciale uitzending van RTL Boulevard heeft genegeerd, waarbij verweerder zich uitsluitend heeft beroepen op het belang van zijn cliënt terwijl van het dienen van enig (reëel) cliëntbelang geen sprake is geweest (en ook niet heeft kunnen zijn).

3.2    Zelfs als zou sprake zijn van enig (reëel) cliëntbelang dat een vorm van reactie op de uitzending van RTL Boulevard rechtvaardigt, heeft verweerder volgens de deken om de volgende redenen tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld:

a)    verweerder heeft zich overduidelijk niet beperkt tot opmerkingen die mogelijk het belang van zijn cliënt zouden kunnen dienen. Als wordt aangenomen dat het belang van verweerders cliënt een publieke mededeling zou kunnen rechtvaardigen, zou die mededeling zich moeten beperken tot de (blote) ontkenning dat verweerders cliënt (via de betrokken advocaten) een getuige heeft beïnvloed (of willen beïnvloeden) en daarbij deze getuige onder druk zou hebben gezet of zelfs bedreigd;

b)    verweerder heeft mededelingen gedaan over het onderzoek, onder meer over het vertrouwelijke gesprek dat met hem (en Ficq) is gevoerd op 7 februari 2019. In dat gesprek is hem (en Ficq) voorgehouden hoe Franken en Zuur het gesprek dat Ficq met hen voerde in 2011 hebben ervaren. Bij Jinek heeft verweerder gemeld dat hij Frankens lezing van het gesprek met Ficq van de deken heeft vernomen en dat de uitkomst van het onderzoek door de deken daarom met vertrouwen tegemoet kon worden gezien. Verweerder heeft daarmee niet alleen mededelingen gedaan over een vertrouwelijk gesprek dat met hem was gevoerd in het kader van het onderzoek van de deken, hij heeft ook feitelijk onjuiste mededelingen gedaan. Hij wist immers dat Frankens lezing van het gesprek met Ficq haar geenszins vrijpleitte;

c)    verweerder heeft ook overigens met grote stelligheid en bij herhaling feitelijk onjuiste mededelingen gedaan, onder andere door te melden dat de deken zou hebben aangegeven het onderzoek naar de betrokken advocaten slechts te hebben ingesteld wegens publicitaire druk. Zo heeft verweerder hierover onder meer gezegd “wat we weten van de deken is dat dit ingestoken is, omdat media voortdurend zaten te drukken en die zeiden van, waar blijft nou het onderzoek. Dat is met zoveel woorden tegen ons gezegd.” Met deze feitelijk onjuiste mededelingen heeft verweerder willen aantonen dat er geen valide redenen waren een onderzoek in te stellen naar de gedragingen van Ficq.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aan. Verweerder erkent dat hij via Twitter en het televisieprogramma Jinek commentaar heeft geleverd op de (op handen zijnde) uitzending van RTL Boulevard. Verweerder betwist echter dat hij daarmee – vanwege het door de deken geuite verlangen – tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder voert daartoe allereerst aan dat de deken niet de bevoegdheid heeft om een advocaat een spreekverbod op te leggen. Als moet worden aangenomen dat de deken die bevoegdheid wel heeft, dan is sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het in dit geval gerechtvaardigd was om niet aan de wens van de deken te voldoen. (Het kantoor van) verweerder zag zich in het belang van de cliënt van verweerder genoodzaakt tot het publiceren van de verklaring van verweerders cliënt en het transcript van ‘De Holleeder tape’ via Twitter, aangezien alle berichtgevingen tot dan toe wezen op het door RTL Boulevard onvolledig weergeven van zowel de inhoud van de bandopname als van andere belangrijke feitelijkheden. Diverse media hebben melding gemaakt van de Twitter-verklaring waardoor de klappen die De Telegraaf en RTL Boulevard hadden uitgedeeld op 12 februari 2019 enigszins in perspectief werden gebracht en verzacht. De Twitter-verklaring was de enige manier waarop de mediastorm daadwerkelijk enigszins beteugeld kon worden. Niet valt in te zien hoe de door de deken verlangde media-stilte enig schade beperkend effect zou hebben kunnen sorteren. In de verklaring is overigens geen enkele aandacht besteed aan (onjuist) gebruik van de geheimhouderstelefoon, In het bericht is wel volop aandacht besteed aan de vermeende ongeoorloofde beïnvloeding door Ficq van een getuige, teneinde gemotiveerd deze beschuldiging weg te nemen, althans zoveel als mogelijk tegenwicht daaraan te bieden. De schade voor Ficq (en het aanzien van de advocatuur) waarvoor de deken vreest, is daarmee juist beperkt. In de Twitter-verklaring heeft verweerder op geen enkele wijze zijn geheimhoudingsplicht geschonden en in de verklaring is geen enkele beschuldiging aan het adres van een andere advocaat geuit.

4.2    De aanwezigheid van verweerder in het televisieprogramma Jinek is voorts het directe gevolg geweest van de diffamerende publicatie in De Telegraaf en de (mede daardoor) vrijwel zeker te verwachten diffamerende uitzending van RTL Boulevard. Verweerder betwist dat hij bij Jinek mededelingen heeft gedaan over een vertrouwelijk gesprek. Vertrouwelijkheid is immers niet voorafgaand aan de bespreking met de deken afgesproken. Dat wordt niet anders doordat de deken later in correspondentie een gesprek vertrouwelijk is gaan noemen. Verweerder is wel van mening dat in beginsel zoveel als mogelijk hetgeen met de deken wordt besproken binnenskamers blijft. Dat is ook de reden dat hij bij Jinek niet is ingegaan op wat Franken precies tegen de deken heeft gezegd. Verweerder betwist voorts dat hij bij Jinek onjuiste uitlatingen heeft gedaan. Het stond verweerder vrij zijn mening over de uitkomst van het onderzoek van de deken naar Ficq te ventileren. Verweerder heeft voorts nimmer gezegd dat de deken zou hebben aangegeven dat het onderzoek slechts zou zijn ingesteld vanwege publicitaire druk.

5    BEOORDELING

Onderzoek door de deken

5.1    Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat de deken bij de totstandkoming van zijn bezwaar niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. De deken heeft in zijn bezwaar de context nauwelijks ter sprake gebracht, terwijl die voor een juiste beoordeling van de zaak van groot belang is. De deken heeft verweerder voorts, ondanks verzoeken daartoe, geen reële termijn gegeven om op het concept-dekenbezwaar te reageren. Reeds hierom dient het bezwaar ongegrond te worden verklaard, aldus verweerder.

5.2    De raad overweegt als volgt. Hoewel aan verweerder kan worden toegegeven dat de termijn om op het concept-dekenbezwaar te reageren betrekkelijk kort was – uiteindelijk minder dan vijf werkdagen – is het inmiddels maanden later en heeft verweerder alle gelegenheid gehad om op het dekenbezwaar te reageren en de volgens hem ontbrekende feiten aan de raad voor te leggen, hetgeen hij ook uitgebreid heeft gedaan, waardoor verweerders belang aan dat deel van het verweer is ontvallen.         De raad ziet dan ook geen aanleiding om het dekenbezwaar om deze reden ongegrond te verklaren.

5.3    Wat de door verweerder aangedragen feiten betreft overweegt de raad ten overvloede nog dat hij zich realiseert dat de weergave van de hiervoor onder 2 genoemde feiten niet volledig is; alleen die feiten zijn opgenomen die dragend zijn voor de door de raad te nemen beslissing.

Het bezwaar

5.4    De raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de deken onder de gegeven omstandigheden van de betrokken advocaten, waaronder verweerder, mocht verlangen dat zij zich – bij gebreke van het bereiken van overeenstemming over versnelde afronding van het onderzoek met een gemeenschappelijke verklaring – zouden onthouden van commentaar en of van verweerder mocht – en mag – worden verwacht dat hij zich naar dat verlangen gedraagt.

5.5    De raad stelt bij de beoordeling van dit bezwaar de vrijheid van meningsuiting voorop. Deze vrijheid geldt niet alleen voor burgers of procespartijen, maar ook voor advocaten, zij het dat de bijzondere aard van het beroep van advocaat wel meebrengt dat hun optreden in het openbaar discreet, eerlijk en waardig dient te zijn, derhalve in overeenstemming met de “ethics of the legal profession”, vgl. EHRM 30 november 2006, NJ 2007/368 (Veraart tegen Nederland). Deze jurisprudentie is daarna in een reeks van uitspraken door het EHRM bevestigd, zoals recentelijk in een zaak van Ottan tegen Frankrijk, EHRM 19 april 2018 nr. 41841/12. De kern ervan is dat de vrijheid van spreken van een advocaat niet alleen berust op een voor een ieder geldend grondrecht, maar ook op een oude traditie van onafhankelijkheid van advocaten en een daaraan gekoppelde vrijheid van advocaten om voor de belangen van de cliënt op te komen. Dat geldt temeer in zaken die intussen onderdeel van een publiek debat zijn geworden (zie nr. 56 van laatstgenoemde uitspraak van het EHRM).

5.6    Voorts geldt dat een advocaat een grote vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. Die vrijheid is echter niet absoluut, maar vindt zijn beperking onder meer hierin dat de advocaat zich dient te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Hoewel het op zich de voorkeur verdient dat het debat over een zaak en in het bijzonder de positie van daarbij betrokkenen primair binnen de procedure zelf en niet in het openbaar plaatsvindt, kunnen voormelde belangen van de cliënt ertoe nopen dat de advocaat informatie met derden (waaronder de media) deelt, na een evenwichtige belangenafweging. Daarbij is regel dat bij het verstrekken van informatie aan derden de advocaat behalve de belangen van zijn cliënt ook de gerechtvaardigde belangen van anderen in acht dient te nemen (vgl. HvD 25 maart 2019, zaaknummers 180292 en 180293).

5.7    De raad overweegt als volgt. De vrijheid van meningsuiting, die, zoals hiervoor is overwogen, ook voor advocaten geldt, brengt mee dat in beginsel niet van een advocaat op voorhand kan worden verlangd dat hij zich onthoudt van het doen van uitlatingen (in de media). De raad kan zich voorstellen dat hierop in uitzonderlijke gevallen, waarbij sprake is van een noodsituatie zoals een directe bedreiging met daaruit voortvloeiend gevaar voor de advocaat zelf of voor een betrokkene en andere oplossingen dan een “spreekverbod” niet mogelijk zijn, een uitzondering kan worden gemaakt. Een dergelijk uitzonderlijk geval is hier echter niet aan de orde. Hoewel de raad er begrip voor heeft dat de deken wil voorkomen dat advocaten over en weer beschuldigingen uiten in de media, hetgeen het aanzien van de beroepsgroep niet ten goede komt, schiet het middel dat de deken in dit geval heeft gebruikt – een algeheel en onvoorwaardelijk verbod op voorhand voor het geven van reacties of commentaar op en rond de uitzending van RTL Boulevard – zijn doel voorbij. Dat geldt zeker in een geval als het onderhavige, waarbij (het kantoor van) verweerder in eerste instantie de media niet zelf heeft opgezocht maar dat pas heeft gedaan na een artikel in De Telegraaf en de aankondiging van een speciale uitzending van RTL Boulevard. De deken kan als toezichthouder wel een gesprek met de betreffende advocaat verlangen waarin hij kan aangeven dat wat hem betreft het geven van reacties of commentaar niet wenselijk is, maar het is uiteindelijk de advocaat zelf die hierover een afweging dient te maken. Het enkele feit dat verweerder het verlangen van de deken heeft genegeerd – door via het Twitter-account van zijn kantoor een schriftelijke verklaring van Dino Soerel naar buiten te brengen en door als gast bij Jinek aan te schuiven – betekent dan ook niet dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het bezwaar is in zoverre ongegrond.

5.8    De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of verweerder door de wijze waarop hij van zijn uitingsvrijheid gebruik heeft gemaakt, meer in het bijzonder door de inhoud van zijn optreden in de media, tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De uitingsvrijheid van artikel 10 lid 1 EVRM is niet onbegrensd. Volgens lid 2 van artikel 10 EVRM vinden gebruikte bewoordingen hun begrenzing in, zeer kort samengevat, de betamelijkheid, bij de beoordeling waarvan bij advocaten meer specifiek de maatstaf van artikel 46 Advocatenwet van belang is.

5.9    De raad overweegt hieromtrent als volgt. Anders dan de deken stelt in zijn bezwaar zoals hiervoor in 3.2 onder a) is weergegeven, had verweerder zich, gelet op zijn vrijheid van meningsuiting, niet hoeven te beperken tot de blote ontkenning dat zijn cliënt bij monde van zijn kantoorgenoot Ficq een getuige heeft beïnvloed (of willen beïnvloeden) en daarbij deze getuige onder druk zou hebben gezet of zelfs bedreigd. Het enkele feit dat verweerder zich daartoe niet heeft beperkt is dan ook onvoldoende voor de conclusie dat verweerder tuchtrechtelijk iets te verwijten valt.

5.10    Wat verweerder wel tuchtrechtelijk te verwijten valt is dat hij bij Jinek mededelingen heeft gedaan over de inhoud van het gesprek dat hij en Ficq met de deken hebben gevoerd op 7 februari 2019. De deken heeft verweerder en Ficq in dat gesprek voorgehouden hoe Franken het gesprek met Ficq heeft ervaren. Verweerder heeft hierover bij Jinek uitspraken gedaan; hij heeft onder meer gezegd dat hij inmiddels van de deken weet wat er door Franken is gezegd over het gesprek met Ficq en op de vraag van Jinek of de verklaring van Franken het kantoor en Ficq zal vrijpleiten heeft hij “ja zeker weten” geantwoord. Hoewel, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, niet is gebleken dat vertrouwelijkheid voorafgaand aan het gesprek van 7 februari 2019 is afgesproken, had verweerder zich van het doen van deze uitspraken moeten onthouden. De uitspraken gaan immers over hetgeen een andere advocaat aan de deken heeft verklaard in het kader van het onderzoek door de deken naar mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van Ficq (en die andere advocaat). Verweerder wist dat de deken ook van Franken verlangde dat hij zich niet over de kwestie zou uitlaten. In het licht hiervan, en de omstandigheid dat het belang van verweerders cliënt niet met zich meebracht dat verweerder iets over de verklaring van Franken zou zeggen, heeft verweerder de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet geschonden door uitspraken te doen over de verklaring van Franken. 

5.11    Verweerder heeft bovendien de lezing en strekking van de verklaring van Franken (en Zuur) over het gesprek met Ficq, zoals die door de deken ter zitting van de raad is weergegeven, niet weersproken. In het licht hiervan is hetgeen verweerder hierover bij Jinek heeft verklaard, wat erop neerkomt dat Franken bij de deken iets totaal anders zou hebben verklaard dan wat De Vries in de uitzending van RTL Boulevard heeft gezegd en de verklaring die Franken bij de deken heeft afgelegd Ficq zeker zal vrijpleiten, niet juist. Het bezwaaronderdeel zoals hiervoor in 3.2 onder b) is weergegeven is dan ook gegrond.

5.12    Dat ligt anders wat betreft het bezwaaronderdeel zoals hiervoor is weergegeven in 3.2 onder c). Niet kan worden vastgesteld wat de deken tegen verweerder en Ficq heeft gezegd over de aanleiding van het onderzoek en dus ook niet of hetgeen verweerder hierover bij Jinek heeft verklaard juist is. Uit het klachtdossier en hetgeen op de zitting is besproken volgt wel dat de inhoud van het telefoongesprek dat de deken op 4 januari 2019 met een journalist heeft gevoerd aanleiding is geweest voor het onderzoek. Anders dan de deken stelt, heeft verweerder in de uitzending van Jinek niet gezegd dat de deken heeft aangegeven het onderzoek naar de betrokken advocaten slechts te hebben ingesteld wegens publicitaire druk. Wel heeft verweerder onder meer gezegd “wat we weten van de deken is dat dit ingestoken is, omdat media voortdurend zaten te drukken en die zeiden van, waar blijft nou het onderzoek”. De conclusie van de deken dat verweerder hiermee heeft willen aantonen dat er geen valide redenen waren een onderzoek in te stellen naar Ficqs gedragingen volgt de raad niet. Verweerder heeft immers op de vervolgvraag van Jinek of verweerder nu zegt dat de deken geen enkele grond heeft om dit serieus te nemen en het dus totaal zinloos is dat de deken het onderzoek louter en alleen om de media doet geantwoord “nee kijk wij hebben ook gezegd laten we alsjeblieft dit onderzoek ook ingaan”. Dit onderdeel van het bezwaar is dan ook ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De conclusie van het voorgaande is dat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is. Verweerder heeft met zijn uitlatingen bij Jinek over de verklaring die Franken bij de deken zou hebben afgelegd onvoldoende rekening gehouden met de belangen van Franken. Bovendien had verweerder de uitlatingen met de kennis die hij op dat moment had niet op die manier moeten doen. De raad acht oplegging van een waarschuwing in de gegeven omstandigheden passend en geboden.

7    KOSTENVEROORDELING

7.1     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)  € 500 kosten van de Staat.

7.2    Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar zoals weergegeven in 3.2 onder b) gegrond;

-    verklaart het bezwaar voor het overige ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, G. Kaaij, E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 3 juni 2019 verzonden.