Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-05-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:89
Zaaknummer
19-309 DB/LI
Inhoudsindicatie
Advocaat heeft in hoedanigheid van deken gehandeld conform het bepaalde in artikel 46e lid 3 Advocatenwet. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort
’s-Hertogenbosch van 29 mei 2019
in de zaak 19-309/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
Per email van 22 januari 2019 h eeft klaagster bij de voorzitter van het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Per email d.d. 31 januari 2019 is namens de voorzitter van het Hof van Discipline op voormelde email van klaagster gereageerd. Klaagster heeft per email van 6 februari 2019 geantwoord haar klacht te handhaven en verzocht om de klacht ter behandeling naar een deken in een ander arrondissement te verwijzen. De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 28 februari 2019 de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg.
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 17 mei 2019 met kenmerk K19-030, door de raad ontvangen op 20 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster heeft bij verweerder, in diens hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel, een klacht ingediend tegen mr. M. Verweerder heeft partijen bij brief van 6 december 2018 medegedeeld dat naar zijn mening mr. M geen tuchtrechtelijk verwijt te maken viel. Verweerder heeft klaagster gewezen op de mogelijkheid van doorzending van de klacht naar de Raad van Discipline en in dat geval de verplichting tot betaling van een griffierecht van € 50,- binnen vier weken na dagtekening van de brief. Verweerder heeft klaagster voorts gewezen op de consequentie, ingevolge het bepaalde in artikel 46 e lid 3 Advocatenwet,. van de niet tijdige ontvangst van het griffierecht
1.2 Op 7 januari 2019 is door het bureau van de orde van advocaten het griffierecht van € 50,- onder vermelding van het zaaknummer ontvangen.
1.3 Bij brief van 14 januari 2019 is aan klaagster bericht dat het dossier zou worden gesloten en gearchiveerd aangezien geen verzoek om doorzending noch tijdige betaling van het griffierecht was ontvangen. Aan klaagster werd voorts bericht dat weliswaar op 7 januari 2018 betaling van het griffierecht was ontvangen, maar dat dit niet binnen de wettelijke termijn was en dat de klacht ingevolge het bepaalde in artikel 46 e lid 3 Advocatenwet niet ter kennis van de Raad van Discipline was gebracht. Het bedrag van € 50,- is gerestitueerd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder in zijn hoedanigheid van deken heeft geweigerd de klacht van klaagster door te zenden aan de Raad van Discipline omdat het griffierecht niet tijdig is ontvangen en klaagster niet heeft bericht over het al of niet doorzenden van het klachtdossier.
Klaagster heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:
2.2 Klaagster heeft op 15 januari 2019 aan verweerder bericht dat het griffierecht was voldaan. Verweerder was verplicht het klachtdossier te leiden aan de Raad van Discipline en klaagster uiterlijk op 18 januari 2019 daarvan te berichten.
2.3 Verweerder meet met twee maten. In een andere klachtzaak, waarin het griffierecht twee weken te laat was betaald, heeft hij het klachtdossier wel doorgestuurd naar de Raad van Discipline.
3 VERWEER
Het verweer luidt –zakelijk weergegeven- als volgt.
3.1 Het optreden van een deken staat als zodanig niet onder tuchtrechtelijke controle, tenzij de deken bij het uitoefenen van zijn taak zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of heeft misdragen dat geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Hiervan is geen sprake.
3.2 Verweerder heeft overeenkomstig de wet gehandeld door een klacht, waarin het griffierecht niet tijdig is betaald niet ter kennis van de Raad van Discipline te brengen. Het argument dat verweerder met twee maten meet gaat niet op, omdat het derde lid van artikel 46 e Advocatenwet pas per 1 januari 2018 in de Advocatenwet is opgenomen. Daarvoor gold die bepaling derhalve niet.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in diens hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel. De raad stelt voorop dat het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden., dat indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt., waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.
4.2 Vast staat dat verweerder het klachtdossier van klaagster in de zaak tegen mr. M niet heeft doorgezonden wegens niet tijdige betaling van het griffierecht. Ingevolge het bepaalde in artikel 46 e lid 1 en 2 heft een deken griffierecht voordat hij een klacht ter kennis van de raad van discipline brengt en dient dit griffierecht binnen vier weken te zijn bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer. In het onderhavige geval verstreek die termijn op 4 januari 2019. Het griffierecht is door de deken echter op 7 januari 2019, derhalve niet tijdig, ontvangen Per 1 januari 2018 is in de per voormelde datum gewijzigde Advocatenwet aan artikel 46 e een derde lid toegevoegd. In artikel 46 e lid 3 Advocatenwet wordt bepaald dat de deken de klacht niet ter kennis van de raad van discipline brengt, indien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. De voorzitter stelt op grond van het bovenstaande vast dat verweerder conform de wet heeft gehandeld, zodat niet valt in te zien welk verwijt hem tuchtrechtelijk te maken valt. Dat verweerder mogelijk in een andere zaak anders heeft beslist, maakt dit niet anders, nu het derde lid van artikel 46 e pas sinds 1 januari 2018 in werking is getreden. Niet gesteld noch gebleken is dat verweerder na 1 januari 2018 in een andere klachtzaak anders dan in artikel 46 e lid Advocatenwet 3 is bepaald heeft beslist.
4.3 De voorzitter volgt klaagster evenmin in haar stelling dat verweerder haar niet heeft geïnformeerd over de al dan niet doorzending van haar klacht, nu in de brief van 14 januari 2019 in duidelijke bewoordingen aan klaagster is bericht dat en op grond waarvan de klacht tegen mr. M niet zou worden doorgezonden aan de raad van discipline en dat het klachtdossier zou worden gesloten en gearchiveerd. Ook ter zake valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verweerder valt te maken.
4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 29 mei 2019.
Griffier Voorzitter