Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-05-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:99
Zaaknummer
19-200/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Klager is deels niet-ontvankelijk vanwege verstrijken driejaarstermijn. Klacht voor het overige kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 mei 2019
in de zaak 19-200/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 21 maart 2019 met kenmerk 2017-188157, door de raad ontvangen op 26 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft klager in 1999 en in 2006 bijgestaan in verschillende strafzaken. Met betrekking tot een strafzaak uit 1999 heeft verweerder een klachtschrift ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) (zaaknummer: 39376/04), welke klacht op 31 mei 2005 niet-ontvankelijk is verklaard. Wat betreft een strafzaak uit 2006 is op 6 maart 2011 door verweerder een klachtschrift ingediend (zaaknummer: 19853/11). Bij brief van 30 maart 2011 is door het EHRM een nadere termijn gesteld voor het aanvullen van dat klachtschrift. Op 23 mei 2011 heeft verweerder de definitieve klacht ingediend. Op 10 mei 2013 is de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
1.2 Klager heeft eerder, op 26 juni 2014, een klacht bij de deken ingediend over verweerder. Nadat partijen standpunten hebben uitgewisseld heeft klager de deken niet geïnstrueerd het klachtdossier aan de raad voor te leggen en evenmin is griffierecht betaald. Het klachtdossier is op 27 augustus 2015 door de deken gesloten en uiteindelijk gearchiveerd.
1.3 Bij brief van 13 december 2017 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerder. In dat kader is door de deken een nieuw klachtdossier geopend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij niet tweemaal, zoals verweerder beweert, maar slechts eenmaal een klacht bij het EHRM heeft ingediend;
b) klager nooit het definitieve bij het EHRM ingediende klachtschrift inzake de tweede klacht (referentie 19853/11) van verweerder heeft ontvangen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Voor zover klager dit klachtonderdeel heeft willen handhaven en hij, gelet op het bepaalde in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, kan worden ontvangen in zijn klacht, overweegt de voorzitter dat uit het klachtdossier genoegzaam blijkt dat verweerder twee klachten heeft ingediend bij het EHRM. In de brief van 7 mei 2018 van klager aan de deken lijkt hij dit ook te erkennen. Nu gebleken is dat er twee klachten door verweerder zijn ingediend en klager dit heeft erkend zal, voor zover klager ontvankelijk is in zijn klacht, klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel b)
4.2 Klager verwijt verweerder dat klager nooit het definitieve bij het EHRM ingediende klachtschrift inzake de tweede klacht (referentie 19853/11) van verweerder heeft ontvangen.
4.3 Verweerder betwist dit.
4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Allereerst dient te worden nagegaan of klager kan worden ontvangen in het onderhavige klachtonderdeel. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De raad dient deze voorschriften ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.
4.5 Voor zover klager nooit de definitieve versie van het ingediende klachtschrift van verweerder heeft ontvangen, hetgeen verweerder betwist, geldt dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij klager in 2011 heeft geïnformeerd dat het klachtschrift bij het EHRM was ingediend, zodat klager op dat moment wist, althans redelijkerwijs had kunnen weten, dat hij het definitief ingediende klachtschrift niet had ontvangen van verweerder. Klager heeft zijn klacht op 13 december 2017 ingediend. Dat klager in 2014 reeds heeft geklaagd bij de deken over verweerder, wellicht (mede) over onderhavige kwestie, en dat die klacht destijds niet is doorgezet, maakt voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van klager in deze klachtprocedure geen verschil. Bepalend voor de ontvankelijkheid van klager thans is de datum van indiening van onderhavige klacht op 13 december 2017. Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de termijn uit artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet inmiddels is verstreken. Van omstandigheden op grond waarvan deze termijnoverschrijding verschoonbaar zou kunnen zijn is de voorzitter niet gebleken. De voorzitter zal klager daarom niet-ontvankelijk verklaren in klachtonderdeel b).
4.6 De conclusie van het voorgaande is dat de voorzitter klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond zal verklaren en klager, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, niet-ontvankelijk zal verklaren in klachtonderdeel b).
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- klager met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op 6 mei 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 6 mei 2019 verzonden.