Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:66

Zaaknummer

19-102

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat deels kennelijk van onvoldoende gewicht en deels kennelijk ongegrond. Verweerder heeft het griffierecht  waartoe hij in een eerdere beslissing van de raad was veroordeeld om aan klaagster te betalen weliswaar te laat betaald, maar in de gegeven omstandigheden is dit van onvoldoende gewicht om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verweerder heeft evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het vonnis waarin klaagster was veroordeeld de einddeclaratie van verweerder te voldoen aan haar te laten betekenen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 8 mei 2019

in de zaak 19-102

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klaagster

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 25 februari 2019 met kenmerk K 18/108, door de raad ontvangen op 25 februari 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

1.2    Omdat klaagster niet tevreden was over de door verweerder aan haar verleende dienstverlening, heeft zij op 10 april 2017 bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.3    In het najaar van 2017 heeft verweerder een deurwaarder ingeschakeld om een vonnis van de kantonrechter, waarbij klaagster is veroordeeld om de eindfactuur van verweerder te betalen, te betekenen.

1.4    Bij e-mail van 29 november 2017 heeft klaagster de deurwaarder onder meer geschreven:

“Daags na het bezoek van uw deurwaarder is door [verweerder] aangegeven dat hij u door zou geven dat de zaak afgehandeld was. (…)

Vandaag ontvangt mijn werkgever een brief van u, waar hij op zijn zachts gezegd niet blij mee is. (…) Ik begrijp van [mevrouw W] dat [verweerder] heeft doorgegeven dat het dossier gesloten kon worden en er geen verdere actie ondernomen hoeft te worden door mijn werkgever.

Indien u en uw cliënt tijdig hadden gecommuniceerd, had dit voorkomen kunnen worden (u wist al dat e.e.a. niet juist was, hetgeen aanleiding had moeten zijn voor afstemming met uw cliënt). Graag een herstelactie uwerzijds richting mijn werkgever.”

1.5    Bij e-mail van 29 november 2017 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“Mijn excuses voor dit ongemak.

Ik heb [de deurwaarder] al eerder doorgegeven dat u inmiddels betaald heeft en dat het leggen van loonbeslag dus niet meer nodig is.

U en uw werkgever zullen aldus geen last meer hebben van [de deurwaarder].”

1.6    Klaagster heeft verweerder hierop bij e-mail van 30 november 2017 gevraagd wanneer hij aan de deurwaarder heeft doorgegeven dat zij heeft betaald en verdere actie niet nodig is. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

1.7    Bij e-mail van 30 november 2017 heeft de deurwaarder klaagster bericht dat er geen loonbeslag zal worden gelegd en ook verder geen actie zal worden ondernomen en dat het dossier gesloten is.

1.8    Bij beslissing van 20 augustus 2018 heeft de raad de klacht in 1.2 genoemde klacht van klaagster over verweerder gedeeltelijk gegrond verklaard en verweerder een waarschuwing opgelegd. Daarbij is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster en de proceskosten van € 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

1.9    Bij e-mail van 28 augustus 2018 heeft klaagster verweerder verzocht het bedrag zoals omschreven in de beslissing van de raad te voldoen op het reeds lange tijd bij hem bekende rekeningnummer.

1.10    Bij e-mail van 31 augustus 2018 heeft verweerder klaagster onder meer geschreven:

“Mijn kantoor moet de proceskostenveroordeling ad € 1.000,00 uiterlijk binnen vier weken nadat de uitspraak van de Raad van Discipline onherroepelijk is geworden overmaken naar de Orde van Advocaten. Zie hiervoor paragraaf 7.3 van de uitspraak van de Raad van Discipline. Eind deze maand zal mijn kantoor de proceskostenveroordeling ad € 1.000,00 naar de Orde van Advocaten overmaken.”

1.11    Bij e-mail van 31 augustus 2018 heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:

“Ik begrijp uit uw mail dat u niet voornemens bent aan uw betalingsverplichting jegens mij te voldoen.”

1.12    Bij e-mail van 5 september 2018 heeft klaagster verweerder meegedeeld dat zij nog altijd geen betaling van hem heeft ontvangen.

1.13    Op 9 november 2018 heeft verweerder het griffierecht aan klaagster betaald.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    onvoldoende kennis heeft van het recht, hetgeen blijkt uit zijn e-mail van 31 augustus 2018;

b)    relevante stukken niet leest, hetgeen blijkt uit zijn e-mail van 31 augustus 2018;

c)    weigert met klaagster te communiceren, hetgeen blijkt uit het feit dat hij een week na het vonnis van de kantonrechter een deurwaarder heeft ingeschakeld;

d)    in strijd met fatsoenlijkheidsnormen acteert, zoals het niet respecteren van afspraken;

e)    materiële en immateriële schade heeft veroorzaakt bij klaagster;

f)    het belang van klaagster miskent;

g)    weigert zijn fouten pro actief toe te bekennen en desgevraagd toe te geven.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

 

4    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1    Verweerder heeft allereerst aangevoerd dat klaagster klaagt over dezelfde onderwerpen als waarover de raad in de uitspraak van 20 augustus 2018 reeds een oordeel heeft gegeven. Voor zover verweerder hiermee bedoelt te zeggen dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht op grond van artikel 47b Advocatenwet (ne bis in idem) overweegt de voorzitter als volgt. Ingevolge artikel 47b Advocatenwet kan niemand andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. De thans te beoordelen klacht bevat evenwel niet dezelfde verwijten aan verweerder als de klacht waarop de hiervoor in 1.8 genoemde beslissing van de raad ziet. Er worden in de onderhavige klachtzaak nieuwe tuchtrechtelijk relevante feiten en nieuwe tuchtrechtelijk relevante gedragingen gesteld. De voorzitter gaat dan ook voorbij aan dit verweer en zal hierna inhoudelijk op de klacht ingaan.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In de kern verwijt klaagster verweerder in deze klachtonderdelen dat hij, ondanks de veroordeling daartoe in de beslissing van de raad van 20 augustus 2018, niet voornemens was het griffierecht aan haar te betalen.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Uit de door klaagster overgelegde e-mailcorrespondentie die tussen haar en verweerder heeft plaatsgevonden na de beslissing van de raad van 20 augustus 2018 (zie hiervoor, 1.9 tot en met 1.12) volgt dat verweerder het griffierecht dat hij aan klaagster diende te vergoeden, ondanks verzoeken daartoe van klaagster, niet aan haar heeft betaald en daartoe ook niet voornemens was. Verweerder heeft het griffierecht pas aan haar voldaan na het indienen van onderhavige klacht door klaagster, op 9 november 2018. Daarmee heeft verweerder te laat betaald. In de gegeven omstandigheden is de voorzitter echter van oordeel dat dit van onvoldoende gewicht is om verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat niet is gebleken van boos opzet aan de zijde van verweerder. Voorts heeft klaagster het bedrag, zij het met enige vertraging, van verweerder ontvangen. Daarom kan niet worden aangenomen dat klaagster door het handelen van verweerder in haar belangen is geschaad. Om de hiervoor genoemde redenen zullen klachtonderdelen a) en b) worden afgewezen als zijnde kennelijk van onvoldoende gewicht.

Ad klachtonderdelen c), d), e) en f)

4.4    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op het inschakelen van een deurwaarder door verweerder met het verzoek het vonnis van de kantonrechter aan klaagster te betekenen.

4.5    Verweerder heeft toegelicht dat klaagster hem altijd heeft laten weten dat zij niet van plan was zijn facturen te betalen. Daarom heeft hij vrij kort na het wijzen van het vonnis aan de deurwaarder opdracht gegeven om het vonnis aan klaagster te betekenen. Daarbij heeft de deurwaarder hoogstwaarschijnlijk betaling van het bedrag aangezegd en de verhaalsmogelijkheden waaronder eventueel loonbeslag onderzocht. Verweerder was op dat moment van een deelbetaling op zijn eindfactuur niets bekend. Op het moment dat klaagster verweerder liet weten dat zij het bedrag plus de bijkomende kosten tot betaling waarvan zij door de kantonrechter was veroordeeld aan zijn kantoor had betaald, heeft verweerder de deurwaarder opdracht gegeven geen (verdere) incassomaatregelen te nemen. De kosten verbonden aan het inschakelen van de deurwaarder inzake het betekenen van het vonnis van de kantonrechter aan klaagster zijn door het kantoor van verweerder betaald en niet bij klaagster ter incasso neergelegd, aldus nog steeds verweerder.

4.6    De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting, die door klaagster niet althans onvoldoende is weersproken, valt het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij kort na het vonnis van de kantonrechter een deurwaarder heeft ingeschakeld om het vonnis aan klaagster te betekenen. Verweerder had immers gegronde redenen om aan te nemen dat klaagster niet uit zichzelf tot betaling zou overgaan. Dat het door de deurwaarder aan klaagster aangezegde bedrag niet juist was, omdat verweerder over het hoofd had gezien dat reeds een deelbetaling op de eindfactuur had plaatsgevonden, is onvoldoende om verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Nadat klaagster verweerder heeft laten weten dat zij het bedrag plus de bijkomende kosten waartoe zij was veroordeeld had betaald, heeft verweerder de deurwaarder opdracht gegeven geen (verdere) incassomaatregelen te nemen. De kosten die verbonden zijn aan het inschakelen door de deurwaarder zijn door verweerder voldaan en niet ter incasso bij klaagster neergelegd. Klaagster heeft daarvan dan ook geen materiële schade ondervonden. Hoewel de voorzitter begrijpt dat het voor klaagster heel vervelend is geweest dat haar werkgever is benaderd door de deurwaarder, is dit onvoldoende om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. In zijn e-mail aan klaagster van 29 november 2017 (zie hiervoor, 1.5) heeft verweerder hiervoor zijn excuses gemaakt en bovendien verklaard dat hij al eerder aan de deurwaarder had doorgegeven dat klaagster inmiddels betaald had. Het lijkt erop dat dit bericht door de deurwaarder niet goed is opgepikt. Dat kan verweerder echter niet worden verweten. Gelet op het voorgaande zijn klachtonderdelen c), d), e) en f) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

4.7    Klaagster heeft dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd, zodat het reeds daarom kennelijk ongegrond is.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk van onvoldoende gewicht;

-    klachtonderdeel c), d), e), f) en g), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 8 mei 2019.

 

Griffier                                                                                                  voorzitter

Bij afwezigheid van mr. S. van Excel

is deze beslissing ondertekend door

mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

 

Verzonden d.d. 8 mei 2019.