Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-01-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:65
Zaaknummer
18-817
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Verweerder hoefde niet bij aanvang van de bespreking met zijn cliënt met hem te overleggen over het belang van de aanwezigheid van klaagster bij dat gesprek en mocht haar verzoeken om de bespreking te verlaten zonder haar daarover nader in te lichten. Dat klaagster door de cliënt van verweerder gevolmachtigd was om daarbij aanwezig te zijn is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Verantwoordelijkheid van de advocaat, waarbij de mogelijke belangen van klaagster ook een rol mochten spelen. Regel 3 van de Gedragsregels 2018. Dat verweerder zich jegens klaagster daarbij onnodig grievend heeft uitgelaten met de woorden dat zij een vervelend mens was, kan de voorzitter niet vaststellen. Kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 7 januari 2019
in de zaak 18-817
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 22 oktober 2018 met kenmerk K 18/47, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerder heeft in de periode vanaf augustus/september 2017 tot en met 29 maart 2018 de belangen behartigd van de heer M in verband met een geschil rond zijn woning (hierna: de woning). De woning maakt deel uit van zijn vermogensrechtelijke gemeenschap met zijn eerste ex echtgenote.
1.2 Klaagster is de tweede ex-echtgenote van de heer M. Zij woont wekelijks gedeeltelijk in bij de heer M in de woning als mantelzorger/vertrouwenspersoon.
1.3 Op 29 maart 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en de heer M over zijn kwestie met betrekking tot de woning. Verweerder heeft klaagster bij aanvang van de bespreking verzocht om de spreekruimte te verlaten, waarna klaagster die ruimte onder protest heeft verlaten en in een andere ruimte op de heer M heeft gewacht.
1.4 Op 22 mei 2018 heeft de heer M een notariële akte met daarin een algemene volmacht/levenstestament ondertekend en daarin klaagster als gevolmachtigde benoemd.
1.5 Bij brief van 8 april 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) (sub 1) zonder overleg met de heer M - zijn cliënt - klaagster te verzoeken om op 29 maart 2018 de spreekkamer te verlaten, terwijl haar aanwezigheid bij die bespreking noodzakelijk was, en daarbij na te laten om aan zijn cliënt instemming te vragen of verweerder informatie met klaagster als derde mocht delen, en (sub 2) de belangen van de heer M onvoldoende te behartigen in zijn geschil;
b) zich ongepast uit te laten door tegen klaagster te zeggen “Ik vind jou vervelend”, waarmee hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 7 (nieuw), als gevolg waarvan klaagster emotionele schade heeft geleden.
3 VERWEER
3.1 Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat die niet de advocaat van klaagster is, maar van een ander - de heer M - bij wie klaagster persoonlijk betrokken is. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Ter toelichting op dit klachtonderdeel (sub 1) stelt klaagster dat de heer M haar heeft verzocht om mee te gaan naar de bespreking met verweerder op 29 maart 2018. Dit omdat de heer M dingen vergeet en te veel informatie niet goed kan verwerken. Volgens klaagster zijn die besprekingen mogelijk in de toekomst in haar belang. Volgens klaagster verzocht verweerder haar bij aanvang van de bespreking om de spreekkamer te verlaten omdat hij zich alleen tot de heer M wilde wenden in verband met tegenstrijdige belangen. Onder protest heeft klaagster de ruimte verlaten, omdat de heer M wilde dat zij erbij zou zijn en klaagster in de toekomst belangen heeft om bij te behandeling van de zaak van de heer M rondom de woning erbij te zijn. Om die reden heeft hij op 22 mei 2018 klaagster ook gevolmachtigd.
4.3 Volgens klaagster heeft verweerder dan ook met voornoemde handelwijze in strijd gehandeld met gedragsregel 3 lid 6 (nieuw), omdat hij heeft nagelaten om de heer M toestemming te vragen om informatie aan klaagster te mogen verstrekken. De toestemming van de heer M had schriftelijk vastgelegd moeten worden indien verweerder van mening zou zijn dat de door hem aan klaagster verstrekte informatie niet vertrouwelijk zou zijn. Volgens klaagster was dat in eerdere gesprekken van de heer M en verweerder, waar zij wel bij aanwezig mocht zijn, niet aan de orde.
4.4 Verweerder betwist gemotiveerd dat hij tuchtrechtelijk heeft gehandeld jegens klaagster. Ten aanzien van subverwijt 1) voert hij aan dat met zijn cliënt op 29 maart 2018 een bespreking gepland stond ter bespreking van zijn zaak rondom de woning. Zonder mededeling vooraf was daarbij ook klaagster aanwezig. In beider bijzijn heeft verweerder in de spreekruimte aangegeven dat het hem zuiver voorkwam om dat gesprek alleen met zijn cliënt te voeren vanwege mogelijk tegenstrijdige belangen tussen beiden. De reden daarvoor was dat zijn cliënt hem kort daarvoor had laten weten dat hij de inwoning van klaagster in de woning wilde beëindigen, maar dat zij niet wilde vertrekken. Wat later ontving verweerder de informatie dat zijn cliënt in de situatie van inwoning berustte. In deze verwarrende situatie, waarbij voor verweerder ook onduidelijk was welke eigen belangen klaagster nastreefde met betrekking tot de woning, diende hij in het belang van zijn cliënt op 29 maart 2018 alleen met hem te spreken. Zijn cliënt heeft zich tegen deze gang van zaken toen ook niet verzet of zich hierover bij verweerder beklaagd. Van een gebrek aan inzicht of bevattingsvermogen van zijn cliënt is verweerder niet gebleken, terwijl dat de situatie van een eventuele belangenverstrengeling ook niet anders zou hebben gemaakt.
4.5 De door een advocaat te betrachten vertrouwelijkheid en geheimhouding jegens zijn cliënt is als kernwaarde opgenomen in artikel 11a lid 1 sub e Advocatenwet en verder uitgewerkt in gedragsregel 3 (nieuw). Communicatie tussen advocaat en cliënt is vertrouwelijk, waarbij de advocaat als geheimhouder de verantwoordelijkheid draagt om te beoordelen of het in het belang van zijn cliënt is om, met toestemming van die cliënt, informatie naar buiten te brengen. Ook indien die cliënt de advocaat van zijn geheimhoudingsplicht zou ontslaan, behoudt hij daarin zijn eigen verantwoordelijkheid. Bij het verstrekken van informatie aan derden over een zaak die bij die advocaat in behandeling is of was, neemt de advocaat, behalve de belangen van de cliënt, tevens de gerechtvaardigde andere belangen in acht. De advocaat verstrekt daarbij geen informatie zonder instemming van de cliënt (lid 6 van gedragsregel 3).
4.6 Dat verweerder, zoals klaagster hem verwijt, bij aanvang van de bespreking op 29 maart 2018 niet met zijn cliënt heeft overlegd over het belang van de aanwezigheid van klaagster bij dat gesprek, kan hem tuchtrechtelijk door klaagster niet worden verweten. Het is immers niet aan klaagster om te bepalen of verweerder informatie met haar zou moeten of zou mogen delen over de kwestie van zijn cliënt, waarbij verweerder evenmin verplicht is om aan klaagster als derde uit te leggen waarom hij heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan. Dat klaagster door de cliënt van verweerder gevolmachtigd was om op 29 maart 2018 bij de bespreking met de heer M aanwezig te zijn is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. Klaagster heeft nog gesteld dat zij in de toekomst mogelijk belangen heeft bij de woning van de heer M. Temeer daarom diende verweerder in de door hem geschetste omstandigheden waarbij zijn cliënt twijfelde over de inwoning door klaagster, het belang van zijn cliënt bij een bespreking zonder klaagster voorop te stellen. Op grond van het voorgaande is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klaagster dan ook geen sprake geweest, zodat klachtonderdeel a) sub 1) kennelijk ongegrond zal worden verklaard.
4.7 Ten aanzien van het subverwijt 2 is de voorzitter van oordeel dat klaagster over de vermeende tekortkomingen in de belangenbehartiging van verweerder voor zijn cliënt, de heer M, niet kan klagen bij gebrek aan een eigen persoonlijk belang daarbij. Derhalve oordeelt de voorzitter klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a) sub 2).
Ad klachtonderdeel b)
4.8 Verweerder betwist dat hij tegen klaagster zou hebben gezegd dat hij haar vervelend vond. Hij sluit niet uit dat hij het woord ‘vervelend’ heeft gebruikt maar dat had volgens hem dan betrekking op de gerezen situatie als zodanig en niet op klaagster als persoon.
4.9 De juistheid van het verwijt dat verweerder zich onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten kan de voorzitter, tegenover het verweer van verweerder, niet vaststellen en zodoende ook niet de gegrondheid van dit klachtonderdeel. Daarom oordeelt de voorzitter ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klaagster in klachtonderdeel a) sub 2), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk,
de overige klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 7 januari 2019.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 7 januari 2019