Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-05-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:100
Zaaknummer
18-872/A/A
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 mei 2019
in de zaak 18-872/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 28 januari 2019 op de klacht van:
klagers
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 24 april 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 18 oktober 2018 met kenmerk 2018-616843, door de raad ontvangen op 22 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 28 januari 2019 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in de klacht, en de klacht (voor zover ingediend door klager) kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 28 januari 2019 is verzonden aan klagers.
1.4 Bij brief van 22 februari 2019, door de raad ontvangen op 23 februari 2019, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2019 in aanwezigheid van klaagster sub 1, vergezeld door haar gemachtigde de heer Bhageloe. Verweerder is niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 22 februari 2019, door de raad ontvangen op 23 februari 2019.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komen klagers in verzet niet (althans niet concreet) op.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet komen neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling. Daarbij hebben klagers aangevoerd dat de stukken over de toevoeging door verweerder achteraf zijn opgemaakt en hen pas in de klachtprocedure onder ogen zijn gekomen.
3.2 Ter zitting hebben klagers nog aangevoerd dat verweerder niet is verschenen in Rotterdam om een handtekening te zetten zodat klager sub 2 met verlof zou kunnen gaan.
4 BEOORDELING
4.1 Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klagers te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter klaagster terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in de klacht, en de klacht (voor zover ingediend door klager) terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij overweegt de raad nog dat de stelling van klagers, dat de stukken over de toevoeging door verweerder achteraf zouden zijn opgemaakt en hen pas in de klachtprocedure onder ogen zouden zijn gekomen, door hen niet eerder naar voren is gebracht en zij dit standpunt bovendien op geen enkele wijze hebben onderbouwd. De raad acht een en ander – gelet op hetgeen verweerder in de klachtprocedure naar voren heeft gebracht - niet aannemelijk en zal hier aan voorbij gaan. De stelling van klagers dat verweerder niet zou zijn verschenen in Rotterdam is pas ter zitting, en daarmee te laat, naar voren gebracht. Indien en voor zover klagers hebben gemeend hun klachtomschrijving ter zitting nog te kunnen aanvullen wordt daarmee miskend dat dat in dit stadium van de klachtbehandeling niet meer mogelijk is. Het is evenmin mogelijk om de verzetgronden ter zitting aan te vullen. Ook daar zal de raad, voor zover van toepassing, aan voorbij gaan.
4.3 Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. P. van Lingen en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 6 mei 2019 verzonden.