Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-04-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:66
Zaaknummer
19-055/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht dat verweerster heeft geweigerd om dossiers aan haar voormalig cliënt te verstrekken kennelijk ongegrond. Op verweerster rustte geen plicht meer om de dossier te bewaren op het moment dat klager daarom vroeg.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag
van 10 april 2019
in de zaak 19-055/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 21 januari 2019 met kenmerk K182 2018 ar/ak en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 In de brief van 9 juli 2018 aan verweerster heeft klager geschreven dat zijn persoonlijke faillissement op 15 februari 2014 is beëindigd en dat hij vanaf die datum weer “zelfstandig bevoegd” is. Klager heeft verweerster verzocht om hem “binnen 14 dagen na heden in het bezit te stellen van alle originele dossiers van alle zaken waarin [verweerster] [klager] in het verleden heeft bijgestaan”.
1.2 Op 10 juli 2018 heeft verweerster klager per brief laten weten dat haar kantoor niet meer in het bezit is van dossiers van klager. De dossiers zijn in verband met het faillissement overgedragen aan de curator. Verweerster heeft geschreven dat klager zich tot de curator kan wenden. Verweerster heeft verder het volgende geschreven:
“(…) Voorts vernietigen wij dossiers na ommekomst van de door de Orde van Advocaten voorgeschreven bewaartermijn van 7 jaar. Voor zover in uw zaken nog restanten zouden zijn bewaard, is die termijn al erg lang verstreken. (…)”
1.3 Klager heeft bij brief van 16 juli 2018 gereageerd. Klager heeft geschreven dat “de verjaringstermijn voor het bewaren van dossiers” twintig jaar is. Klager heeft in dat verband gewezen op de handleiding “Archivering op het advocatenkantoor” van de Nederlandse Orde van Advocaten. Klager heeft opnieuw verzocht om overdracht van de dossier. Klager heeft verder nog het volgende geschreven:
“(…) Voor zover mijn dossiers in verband met het faillissement zijn overgedragen aan mijn curator (…) kunt u volstaan met de door [de curator] getekende inventarislijsten van de dossiers welke door u aan hem zijn overgedragen. (…)”
1.4 Verweerster heeft bij brief van 19 juli 2018 gereageerd. Ze heeft geschreven dat, zakelijk weergegeven, zij geen grond ziet om haar eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Over de door klager gestelde verjaringstermijn heeft verweerster het volgende geschreven:
“(…) Uit het artikel waarnaar u verwijst (art. 310 van boek 3 BW) voert geenszins een algemene bewaartermijn voort van twintig jaar noch enige plicht daartoe van mij jegens u. Er is geen sprake van de daarin genoemde situatie. Van enigerlei aansprakelijkstelling jegens mij is in geen van uw zaken ooit sprake geweest. (…)”
1.5 Bij brief van 23 juli 2018 van mr. F, kantoorgenoot van verweerster, aan klager heeft hij laten weten dat hij de stukken van klager in verband met diens faillissement aan de curator heeft overgedragen en dat hij van die stukken geen kopieën heeft behouden. Mr. F heeft bij de brief een door de curator ondertekende inventaris van de overgedragen stukken gevoegd.
1.6 Op 25 juli heeft klager mr. F gevraagd om toezending van een bepaald dossier. Bij brief van 6 augustus 2018 heeft mr. F het dossier aan klager gezonden.
1.7 Bij brief van 9 augustus 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.8 Uit de repliek van klager blijkt dat hij bij de curator stukken heeft opgevraagd en ontvangen. Een deel van de stukken die hij wenst te ontvangen, heeft hij echter (ook) niet van de curator ontvangen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
2.2 Verweerster is ondanks verzoeken van klager niet vrijwillig overgegaan tot afgifte van originele dossiers, dan wel tot afgifte van een door de curator ondertekende inventarislijst van de dossiers die door verweerster aan de curator zijn overgedragen van alle zaken waarin verweerster klaagster in het verleden heeft bijgestaan.
2.3 De stellingen die klager aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Haar verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter neemt als vaststaand aan dat verweerster, anders dan klaarblijkelijk haar kantoorgenoot mr. F, op het moment dat klager daarom vroeg niet meer beschikte over zijn dossiers. Verweerster is aldus niet in staat om dossiers aan hem te verstrekken. De vraag die beantwoord moet worden is of verweerster op het moment dat klager daarom vroeg nog over de dossiers had moeten beschikken. De voorzitter beantwoordt deze vraag ontkennend.
4.2 Toen klager verweerster vroeg om afgifte van dossiers, was zij al ruim tien jaar niet meer betrokken bij de zaken van klager. Op grond van artikel 7:412 BW is een advocaat verplicht om dossiers gedurende vijf jaar te bewaren. De wettelijke bewaartermijn was op het moment dat klager vroeg om afgifte van dossiers al ruimschoots verstreken.
4.3 Klager heeft gesteld dat verweerster de dossiers twintig jaar had moeten bewaren. Klager verwijst, zo begrijpt de voorzitter, met deze stelling naar artikel 3:310 BW. Dit artikel ziet echter op de termijn van verjaring van een aansprakelijkheidsvordering. Gesteld noch gebleken is dat klager verweerster aansprakelijkheid heeft gesteld, zodat niet kan worden vastgesteld dat deze termijn aan de orde is. Het artikel roept bovendien geen plicht voor de advocaat in het leven om een dossier in geval van een aansprakelijkstelling twintig jaren te bewaren, hoewel het wel verstandig is dat te doen.
4.4 Gelet op het voorgaande rustte in 2018 geen wettelijke plicht meer op verweerster om de dossiers van klager te bewaren. De omstandigheid dat andere advocaten, waaronder de kantoorgenoot van verweerster, hun dossiers langer dan vijf jaren bewaren, roept die verplichting niet in het leven. Ook anderszins rustte op verweerster in 2018 geen plicht meer om over de dossiers te beschikken, zodat verweerster op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De voorzitter heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat verweerster, volgens haar onweersproken verklaring, van alle stukken, waaronder de inventarislijst, telkens afschriften aan klager heeft gestuurd.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 10 april 2018.