Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:59

Zaaknummer

18-704/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten tegen klager. Dit is niet zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De uitlating moet naar het oordeel van de raad echter worden bezien in de context van een hoog oplopend geschil tussen klager en zijn voormalig werkneemster mr. L (beiden advocaat). Het is de raad ambtshalve bekend dat klager daarbij niet schroomt om herhaaldelijk klachten tegen haar in te dienen. Deze context geeft de raad grond om aan verweerder geen maatregel op te leggen.  

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 14 januari 2018

in de zaak 18-704/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 8 september 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 augustus 2018 met kenmerk R 2018/60 cij/mb, door de raad ontvangen op 31 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 november 2018 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4    De raad stelt vast dat klager in zijn klacht heeft verwezen naar drie bijlagen, maar dat slechts bijlage 1 bij het klaagschrift is gevoegd. Verweerder heeft hierop al gewezen in zijn antwoord en de deken heeft erop gewezen in zijn dekenvisie.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager heeft een geschil met mr. L waarover procedures aanhangig zijn (geweest) bij de kantonrechter. Verweerder is de gemachtigde van mr. L in deze procedure. Verweerder heeft op 8 september 2017 een akte ingediend in de procedure. In deze akte (hierna: de akte) heeft hij onder meer het volgende geschreven:

“(…) [Klager] is thans om zich heen aan het slaan nu zijn schrapping van het tableau aanstaande lijkt te zijn. Ook tegen [mr. L] heeft [klager] al tientallen klachten ingediend en even zovele strafrechtelijke aangiften. (…)”

2.2    De brief van verweerder aan de rechtbank van 13 september 2017 heeft de volgende inhoud:

“(…) In bovengenoemde zaak is er ten behoeve van de rolzitting van vandaag een akte ingediend namens [mr. L]. in de akte is volgende zinsnede opgenomen:

“ [Klager] is thans om zich heen aan het slaan nu zijn schrapping van het tableau aanstaande lijkt te zijn.”

Op last van [klager], die daarover een klacht tegen ondergetekende heeft ingediend bij de deken (…) over het grievende karakter van de opmerking in de akte, dient deze eerdergenoemde zinsnede te worden gerectificeerd:

Genoemde zinsnede had moeten luiden:

“[klager] is om zich heen aan het slaan, nu hij voor de duur van 4 weken door de Raad van Discipline is geschorst. (…)”

Graag verzoek ik u hiervan notie te nemen en de zinsnede als gerectificeerd te beschouwen. (…)”

2.3    Op 30 december 2016 heeft verweerder bij de kantonrechter, zakelijk weergegeven, een verweerschrift en een conclusie van antwoord ingediend. In de twee begeleidende brieven aan de kantonrechter is vermeld dat “per gelijke post” afschriften zijn gestuurd aan de advocaat van de wederpartij.

2.4    In een brief van 30 december 2016 van verweerder aan de gemachtigde van klager heeft verweerder geschreven dat hij, zakelijk weergegeven, een conclusie van antwoord toezendt in een zaak tussen klager en mr. L.  

2.5    Een mailwisseling tussen verweerder en de advocaat van klager van 9 januari 2017 gaat onder meer over twee door verweerder ingediende processtukken, een verweerschrift en een conclusie van antwoord. De advocaat van klager schrijft in de mails dat hij die stukken niet van verweerder heeft ontvangen.

2.6    In het geschil tussen klager en mr. L heeft op 10 januari 2017 een zitting bij de kantonrechter plaatsgevonden.

2.7    In zijn e-mail aan verweerder van 12 januari 2017, 10.17 uur, heeft de advocaat van klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Het ingenomen standpunt uwerzijds dat u de stukken naar mijn postbus heeft gestuurd is overigens kennelijk onwaar nu ik zojuist constateerde dat de enveloppen in het leegstaande pand naast mij kantoor in de brievenbus liggen, desgewenst stuur ik u de foto’s. Bovendien heeft u niet, zoals u stelt de stukken naar de Rechtbank per post gestuurd maar per centrale balie ingediend waardoor een vergelijkbare verzendmethode sowieso door u niet is gehanteerd. (…)”

2.8    De reactie van verweerder aan de advocaat van klager van dezelfde dag, 10.56 uur, luidt als volgt:

“(…) Voor de volledigheid zend ik een afschrift van de door mij gestuurde brieven aan u en de rechtbank. Die zullen ook in het pakket bij uw buren zitten. Ik zag dat ik inderdaad de brief aan de kantonrechter niet gericht had aan [de] postbus van de rechtbank. Wellicht dat de stukken daarom bij de centrale balie zijn afgegeven? (…)”

Verweerder heeft bij deze e-mail afschriften gevoegd van de hiervoor in 2.3 en 2.4 bedoelde brieven.

2.9    Op de mailwisseling van 12 januari 2017 is nog een mailwisseling gevolgd waarin verweerder heeft getracht aan te tonen dat hij de stukken naar de advocaat van klager heeft gezonden en waarin deze advocaat zich op het standpunt stelt dat dit niet zo is.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft in de akte uitlatingen gedaan over klager die onjuist, onnodig grievend en niet onderbouwd zijn.

b)    Verweerder heeft stukken die bij de kantonrechter heeft ingediend niet per gelijke post aan de advocaat van klager gezonden.

c)    Verweerder bedient zich van feiten of omstandigheden waarvan hij weet of behoort te weten dat deze onjuist of onwaar zijn. Verweerder heeft brieven gemanipuleerd om aan te tonen dat hij deze wel (ook) naar de advocaat van klager heeft gezonden.

3.2    Klachtonderdeel a ziet op de hiervoor in 2.1 weergegeven zin in de akte.

3.3    In verband met klachtonderdeel b heeft klager gesteld dat op een brief van 30 december 2016 (die klager niet bij zijn klacht heeft overgelegd) van verweerder aan de rechtbank een stempel staat waaruit blijkt dat de brief op 30 december 2016 is ingekomen bij de griffie. In de brief heeft verweerder geschreven dat deze “per gelijke post” aan de advocaat van de wederpartij is gezonden. De advocaat van klager heeft deze brief echter niet in afschrift van verweerder ontvangen. Klager heeft verder gesteld dat op een (tweede) brief van 30 december 2016 (die klager ook niet bij zijn klacht heeft overgelegd) van verweerder aan de rechtbank ook een stempel staat waaruit blijkt dat de brief op 30 december 2016 is ingekomen bij de griffie. In deze tweede brief heeft verweerder ook geschreven dat deze “per gelijke post” aan de advocaat van de wederpartij is gezonden. Verweerder heeft er geen zorg voor gedragen dat “de brief met de processtukken per gelijke post (door afgifte bij het kantoor) aan de advocaat van de wederpartij werden bezorgd”.

3.4    Uit de tussen verweerder en de gemachtigde van klager tussen 9 en 16 januari 2017 gewisselde e-mails blijkt volgens klager dat verweerder “draait over hoe hij brieven adresseert” en dat de stelling van verweerder dat hij de stukken naar het postbusadres van de advocaat van klager heeft gezonden onwaar is. Volgens klager is sprake van manipulatie van correspondentie door verweerder.

 

4    VERWEER

Klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder heeft aangevoerd dat hij is tegemoet gekomen aan de sommatie van klager om de uitlating in te trekken. De uitlating was niet onnodig; verweerder wenste aan de rechtbank duidelijk te maken waarom klager allerlei, volgens verweerder zinloze, (klacht)procedures heeft ingesteld tegen mr. L. De uitlating was ook niet grievend. De uitlating was tot slot niet onjuist, maar gebaseerd op stukken die verweerder bekend waren in zijn hoedanigheid van advocaat van mr. L. Volgens verweerder lag op grond van deze stukken schrapping van klager door de raad voor de hand.

Klachtonderdelen b) en c)

4.2    Verweerder heeft aangevoerd dat hij op 30 december 2016 brieven per Falkpost naar de rechtbank heeft gezonden; hij heeft ze niet bij de balie afgegeven. Verweerder begrijpt daarom niet hoe en waarom op de brieven is gestempeld dat ze op 30 december 2016 zijn binnengekomen bij de griffie. Volgens verweerder heeft de rechtbank na 23 december 2016 bepaald dat de zitting op 10 januari 2017 zou plaatsvinden en dat tot 4 januari 2017 stukken ingediend konden worden. Verweerder heeft vervolgens, voordat hij op vakantie ging, de stukken opgesteld. De secretaresse van verweerder heeft het indienen op 30 december 2016 verder afgehandeld.

4.3    Verweerder raakte op 9 januari 2017 op de hoogte van de stelling van de advocaat van klager dat hij de stukken niet had ontvangen, omdat deze niet juist waren geadresseerd. Verweerder heeft die dag, om 13.23 uur, de conclusie van antwoord per e-mail naar de advocaat van verweerder gezonden en om 13.26 uur het verweerschrift. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat hij de advocaat van klager diezelfde dag nog heeft gesproken en dat hij er toen niet op is gewezen dat de advocaat van klager nog steeds niet over de conclusie van antwoord beschikte.

4.4    Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat klager in klachtonderdelen b en c niet-ontvankelijk is. Volgens verweerder is niet klager, maar zijn BV partij is bij de procedures waarin de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden.

 

5    BEOORDELING

 Klachtonderdeel a)

5.1    De raad is van oordeel dat verweerder zich met zijn in 2.1 weergegeven uitlating onnodig grievend heeft uitgelaten over klager en licht dit als volgt toe. Het staat een advocaat vrij om de context waarin een geschil zich afspeelt te schetsen en daarbij feiten, omstandigheden en stellingen naar voren te brengen die voor de beoordeling van het geschil geen direct belang hebben, mits hij daarbij de belangen van de wederpartij niet onevenredig schaadt. De raad begrijpt dat verweerder met de gewraakte opmerking de context heeft willen schetsen. Verweerder heeft daarbij echter  ongenuanceerde en onnodig grievende bewoordingen gekozen. Verweerder had in zijn eerste document al kunnen kiezen voor bijvoorbeeld de bewoordingen die hij in de rectificatie heeft gekozen. Klachtonderdeel a is gegrond. De omstandigheid dat verweerder zijn uitlating heeft gerectificeerd doet niet af aan de laakbaarheid van zijn uitlating maar zal wel een rol spelen bij het beantwoorden van de vraag of aan verweerder een maatregel opgelegd moet worden en, zo ja, welke maatregel.

Klachtonderdelen b) en c)

5.2    Het verweer van de verste strekking is dat klager in deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

5.3    De raad verwerpt dit verweer. Klager is directeur-grootaandeelhouder van zijn BV. De BV is als voormalig werkgever van mr. L verwikkeld in procedures tegen haar. Bezien in deze context is klager met zijn BV te vereenzelvigen en heeft hij belang bij de klachtonderdelen b en c. Klager is aldus ontvankelijk in deze klachtonderdelen.

5.4    Verweerder heeft ter zitting erkend dat de stukken die hij in december 2016  bij de rechtbank heeft ingediend niet naar het postbusnummer van de advocaat van klager zijn gezonden. De stukken zijn gezonden naar het kantooradres, maar daarbij is een onjuist huisnummer vermeld. De stukken zijn vervolgens bezorgd bij het leegstaande pand naast het kantoorpand van de advocaat van klager. Verweerder heeft er naar het oordeel van de raad onvoldoende op toegezien dat de stukken op de juiste wijze naar de advocaat van klager zijn gezonden en daarmee heeft hij jegens klager onvoldoende zorgvuldig gehandeld.

5.5    Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat hij in zijn belangen is geschaad, omdat hij niet over de conclusie van antwoord beschikte en daartegen geen verweer heeft kunnen voeren.

5.6    De raad verwerpt dit standpunt. Uit de mailwisseling van 9 januari 2017 blijkt dat de advocaat van klager het verweerschrift van verweerder heeft ontvangen. In die mailwisseling heeft verweerder de conclusie van antwoord genoemd, zodat de advocaat van klager van het bestaan van die conclusie op de hoogte was.

5.7    Daarbij komt dat aannemelijk is dat het probleem van te laat overgelegde, althans ontbrekende stukken, hersteld is. Gebruikelijk is immers dat de rechter bij het begin van een zitting vaststelt of de rechtbank en de partijen over dezelfde processtukken beschikken en ingrijpt als dit niet het geval blijkt te zijn door bijvoorbeeld het inlassen van een leespauze. De raad heeft geen grond om aan te nemen dat de rechter dat in deze procedure niet heeft gedaan. Het lag verder op de weg van (de advocaat van) klager om tijdens de zitting het bezwaar kenbaar te maken tegen het laat toezenden of het ontbreken van stukken. De raad wijst er tot slot op dat de stelling van klager dat de rechter een uitspraak heeft gedaan op basis van een stuk waartegen geen verweer gevoerd is niet feitelijk is onderbouwd; het proces-verbaal van de betreffende zitting en de uitspraak van de rechtbank vormen geen onderdeel van het klachtdossier.

5.8    Gelet op de omstandigheid dat klager en zijn advocaat op de hoogte waren van het bestaan van de door verweerder ingediende conclusie van antwoord en in aanmerking genomen dat het ontbreken van het processtuk hersteld is of had kunnen worden, kan niet worden aangenomen dat klager door de in 5.4 beschreven onzorgvuldigheid van verweerder in zijn belangen is geschaad. Daarmee is deze onzorgvuldigheid van onvoldoende gewicht om te kunnen leiden tot gegrondheid van de klacht.

5.9    De raad verwerpt de stelling van klager dat verweerder de correspondentie met de advocaat van klager heeft gemanipuleerd. Deze stelling is onvoldoende feitelijk onderbouwd.

5.10    Dit alles leidt tot de slotsom dat klachtonderdelen b en c ongegrond zijn.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft zich onnodig grievend uitgelaten tegen klager. Dit is niet zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De uitlating moet naar het oordeel van de raad echter worden bezien in de context van een hoog oplopend geschil tussen klager en zijn voormalig werkneemster mr. L. Het is de raad ambtshalve bekend dat klager daarbij niet schroomt om herhaaldelijk klachten tegen haar in te dienen. Deze context geeft de raad grond om aan verweerder geen maatregel op te leggen.   

 

7    GRIFFIERECHT

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen b en c ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk, J.H.M. Nijhuis, P. Rijpstra en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019.