Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-01-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:57

Zaaknummer

18-711/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij over rauwelijks dagvaarden en over het starten van een kansloze procedure ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 14 januari 2019

in de zaak 18-711/DH/RO

 

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 16 april 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 28 augustus 2018 met kenmerk R 2018/58 edl/mb, door de raad ontvangen op 30 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 november 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerster.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Tussen klaagster en haar voormalig bovenburen (hierna: de bovenburen) heeft een geschil gespeeld.

2.2    Op 22 september 2017 hebben de bovenburen klaagster gedagvaard. De bovenburen werden daarbij bijgestaan door verweerster. De bovenburen vorderden, zakelijk weergegeven, vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatige gedragingen van klaagster jegens hen.

2.3    Bij vonnis van 1 maart 2018 heeft de kantonrechter de vordering van de bovenburen afgewezen. Volgens de kantonrechter hadden de bovenburen, zakelijk weergegeven, hun vordering onvoldoende feitelijk onderbouwd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft klaagster rauwelijks gedagvaard.

b)    Verweerster heeft een procedure ingesteld tegen klaagster die geen kans van slagen had.

3.2    Hetgeen klaagster aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft ten aanzien van klachtonderdeel a aangevoerd dat het geschil tussen klaagster en de bovenburen al speelde vanaf 2008 en dat tussen beide partijen twee maal tevergeefs mediation heeft plaatsgevonden. Volgens verweerster heeft klaagster haar bovenburen meegedeeld dat zij een advocaat moesten inschakelen en kon het voor haar dus geen verrassing zijn dat verweerster ten tonele verscheen.

4.2    De bovenburen hadden “de (gerechtvaardigde) verwachting” dat een minne-lijk traject niet tot een oplossing zou leiden. De bovenburen hebben verweerster uitdrukkelijk gevraagd om klaagster eerst te dagvaarden en haar daarna pas te berichten dat de bovenburen bereid waren om de mogelijkheid van minnelijke afdoening van het geschil te bespreken. Verweerster heeft toegevoegd dat klaagster door de gang van zaken niet in haar belangen is geschaad.

4.3    Verweerster heeft er in verband met klachtonderdeel b op gewezen dat het de bovenburen vrij stond om gebruik te maken van hun recht om een procedure in te stellen en dat de omstandigheid dat de kantonrechter de vordering heeft afgewezen niet zonder meer de conclusie rechtvaardigt dat de vordering kansloos was. Verweerster heeft verder uiteengezet dat de bovenburen zich in de procedure in een lastige bewijspositie bevonden, omdat aan de vordering grensoverschrijdend/onrechtmatig gedrag van klaagster jegens hen ten grondslag lag.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van de cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal de klacht beoordelen aan de hand van deze toetsingsmaatstaf.

klachtonderdeel a)

5.2    Vast staat dat verweerster klaagster heeft gedagvaard zonder dat zij eerst het voornemen tot dagvaarden bij klaagster kenbaar heeft gemaakt. Van een gedraging die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt is naar het oordeel van de raad echter geen sprake.

5.3    Uitgangspunt is dat een advocaat zijn voornemen tot dagvaarding kenbaar maakt aan de wederpartij. De gedachte hierachter is dat moet worden voorkomen dat onnodig procedures worden gevoerd.

5.4    Als onweersproken moet worden aangenomen dat het geschil tussen klaagster en de bovenburen al enkele jaren speelden en dat de pogingen om tot een vergelijk te komen vruchteloos waren gebleken. Het geschil tussen klaagster en de bovenburen was geëscaleerd. Gelet op dit alles hadden de bovenburen belang bij dagvaarding van klaagster en stond het verweerster vrij om tegemoet te komen aan de wens van haar cliënten om eerst te dagvaarden en daarna pas te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk was.

5.5    Daar komt bij dat klaagster door de gang van zaken niet in haar belangen is geschaad. Op grond van het ter zitting over en weer gestelde kan de raad vaststellen dat verweerster enkele dagen na het uitbrengen van de dagvaarding een brief heeft gezonden met een uitnodiging tot overleg. Klaagster heeft die brief spoedig daarna met haar advocaat besproken. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat de uitnodiging tot overleg op haar verzoek is afgewezen; ze wilde niet op de brief ingaan. Gelet de afwijzing van klaagster en op de eerdere mislukte pogingen om het geschil te schikken, is niet aannemelijk dat klaagster wel was ingegaan op een voorstel tot overleg voorafgaand aan de dagvaarding. Dit alles in aanmerking genomen is klachtonderdeel a ongegrond.

klachtonderdeel b)

5.6    Klaagster heeft haar stelling dat sprake was van een kansloze procedure onderbouwd door overlegging van het vonnis van de kantonrechter van 1 maart 2018, waarbij de vordering van de bovenburen is afgewezen.

5.7    Verweerster heeft aangevoerd dat de bovenburen een goed, maar lastig te onderbouwen en bewijzen verhaal hadden.

5.8    In aanmerking genomen dat de omstandigheid dat een vordering wordt afgewezen niet zonder meer betekent dat deze geen kans van slagen had en in het licht van het over en weer door partijen over de vordering gestelde heeft klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door verweerster ingestelde vordering kansloos was en slechts ingesteld om de belangen van klaagster te schaden. Klachtonderdeel b is ongegrond. 

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.P. de Klerk, J.H.M. Nijhuis, P. Rijpstra en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019.